De beheerste trots van de inwoners van Watervliet is in de loop der tijden niet verminderd. Integendeel, de bijval van het kunstminnende publiek voor de orgelconcerten en het groeiende aantal bezoekers van heinde en ver hebben het gevoel van artistieke weelde aangescherpt bij de telgen van dit dorp.

Het eerste Watervliet had al een kerk, toegewijd aan de Heilige Filippus. In de 13de eeuw bestond er een Sint-Catharinakerk; zij werd door de vloed van 1377 vernietigd. Over het uitzicht van beide kerken is uiteraard niets bekend, noch weten we waar ze precies gelokaliseerd waren. Aan de huidige kerk begon de stichter van Watervliet, Hiëronymus Lauwerijn, in 1501. Hij had een plaats gekozen naast de haven, aan de zeedijk van de Sint-Christoffelpolder, zodat hij de bouwmaterialen over zee naar hun bestemming kon transporteren. De werken duurden tot 1503. Niet omdat zij dan voltooid waren, enkel omdat op dat ogenblik het beschikbare geld was opgebruikt. Aangezien het koor en de kruisbeuk toen al afgewerkt waren, werd de kerk in 1504 gewijd. De architect is tot op vandaag onbekend, maar verschillende elementen wijzen in de richting van de familie Rombout II Keldermans.

Aan de rest van het gebouw is men opnieuw begonnen in 1525; toen was de zoon van Lauwerijn, Matthias, heer van Watervliet. De eerste heer was gestorven op 1 augustus 1509 en in het koor begraven onder een praalgraf. Ten tijde van de Franse Revolutie moest het verdwijnen, omdat er een adellijk schild op was afgebeeld. De Jakobijnen wierpen de praalsteen op het kerkhof, waar hij, beschadigd en gebroken, na 1815 teruggevonden werd. Men heeft hem hersteld en aan de noordoostzijde van de omgang in de kerk ingemetseld. Ondertussen had men boven het graf in de vloer een witte steen aangebracht, met het inschrift “Hic Lauwerin”. In 1893 werd de rust van Lauwerijn verstoord: de tombe werd geopend. Men stelde vast dat de muren beschilderd waren: een Calvarieberg ten oosten; aan de zuidzijde een Heilige Hiëronymus als kardinaal, met een leeuw tussen de twee leliekruisen; ten noorden een Sint-Christoffel, patroon van de polder waarin Watervliet zich bevindt. Aan de westzijde was de schildering zwaar beschadigd. Waarschijnlijk stelde ze de Kroning van Maria door de Heilige Drievuldigheid voor. Een beetje as en hout, een stukje been en een hoopje kastanjebruine, hoofdharen waren alles wat overbleef van het gekiste lichaam, van de man die voor de streek van zon grote betekenis was geweest.

Men weet niet met zekerheid wanneer de kerk voltooid was. De herverdeling van de tienden in 1639 laat vermoeden dat de kerk toen reeds af was en als volwaardig bedehuis in gebruik was. In 1559-1561 volgde een eerste herstelling van het houten clockenhuus. Gelet op het formaat van de vieringpijlers en de rechthoekige plattegrond van de viering kan het zeker geen belangrijke toren geweest zijn. Waarschijnlijk was het een dakruiter, zoals in laatgotische kerken gebruikelijk was. Trouwens, precies in het midden van het transept ziet men nu nog de ronde houten afdekplaat, waardoor de klokkentouwen naar beneden kwamen. In de loop van de 17de eeuw drongen herstellingswerken zich op. In 1666 werd de middenbeuk overwelfd en waarschijnlijk ook de rest van de kerk. Op 10 maart 1757 was er een grote brand, die de daken van de kerk en de dakruiter in de as legde. De herstelling kostte 24 000 gulden, in die tijd een onbetaalbare som. Om de uitgaven te beperken bouwde men een zadeltoren ter hoogte van de kruisbeuk. Dat klokkentorentje zelf hield het slechts uit tot 1828; dan werd het vervangen door een klein zadeltorentje boven de westgevel. Bij de restauratiewerken onder leiding van August Van Assche in 1891-1893 werd het klokkentorentje uiteindelijk vervangen door de huidige neogotische toren. “Huidige”: althans voor zover hij niet moest herbouwd worden na de bevrijdingsgevechten van 1944, die grote schade aan de kerk toebrachten De toren was hersteld in 1958.

Afgezien van de 19de-eeuwse toren bestaat de kerk uit een zeer homogene kruisbasiliek niet een driebeukige benedenkerk van vier traveeën, een viering met uitspringende kruisbeuken een koor van twee traveeën diep met een kooromgang, een vijfzijdige sluiting en een askapel. Ten zuiden van het koor is een sacristie met een verdieping aangebouwd, ten noorden van de westgevel een achtkantige traptoren, waarvan de helft binnen en de helft buiten het gebouw staat. Naast de toren, tegen de tweede travee van de zuidgevel, bevindt zich de doopkapel.

De kerk van Watervliet is één van de merkwaardigste gebouwen in het noorden van Oost-Vlaanderen Haar grondplan met enkelvormige askapel komt zeer zelden voor. Als gestichte kerk kwam zij in één beweging tot stand. Door de eeuwen heen behield zij haar oorspronkelijke afmetingen en verhoudingen en haar basilicale aanleg (middenbeuk en zijbeuken onder afzonderlijke zadeldaken).

Een zeker traditionalisme is waar te nemen in de vorm van de pijlers. In plaats van te kiezen voor de gelede pijler zonder kapiteel, zoals sinds de 15de eeuw gebruikelijk was, bleef men hier trouw aan de oude vorm van de rondzuil met kapiteel, Oorspronkelijk waren de kapitelen versierd niet opengewerkte krulkoolbladeren, maar die werden bij latere verbouwingen afgekapt. Het indrukwekkende interieur bevat nog een uitzonderlijk rijk meubilair en talrijke kunstwerken. We kunnen in dat kerkelijk erfgoed drie chronologische periodes onderscheiden. Uit de stichtingsperiode, grosso modo de eerste helft van de 16de eeuw, zijn heel wat merkwaardige kunstwerken bewaard, met als voornaamste de Nood-Godstriptiek. De triptieken van Onze-Lieve-Vrouw en Sint-Sebastiaan werden respectievelijk vóór 1548-1549 en in 1553 geleverd. Tot die periode mag ook het graf van de eerste heer van Watervliet gerekend worden.

De tweede periode kenmerkt zich door een bijzondere bedrijvigheid in de meubilering van de kerk en is te situeren omstreeks het midden van de 17de eeuw: bidstoel, koorgestoelte, orgel, portaal, nieuw hoogaltaar met schilderij en wellicht nog verschillende andere schilderijen zijn alle te dateren tussen 1642 en 1655.

Een derde groep kunstwerken wordt in de 18de eeuw gedateerd: de zijaltaren (1712), de preekstoel (1726) en daarbij aansluitend de koorlezenaar en de communiebank. De belangrijkste kunstvoorwerpen worden hierna opgesomd en toegelicht.

Rondgang door de kerk

We komen aan de zuidoostzijde de kerk binnen en gaan rond met de wijzers van de klok mee. De nummers verwijzen naar de plattegrond van de kerk.

1. Dit schilderijtje, waarschijnlijk uit de 17de eeuw, stelt de Barmhartige Samaritaan voor. De schilder is niet bekend, zoals wel vaker voorkomt in de kerk van Watervliet Samen met de doeken onder nr. 4 en 5 is dit werk mogelijk aangekocht uit de nalatenschap van de Brugse bisschop Van Susteren (+ 1741).

2. Deze half uitstekende pilaar heeft nog zijn oorspronkelijk uitzicht bewaard, het mooi versierde kapiteel inbegrepen. In de 18de eeuw werd de kerk, zoals gebruikelijk was, aangepast aan de heersende smaak. De kapitelen werden ontdaan van hun krulkoolbladeren en alles werd met een stroeve laag pleister bekleed. Ook de gotische venstertraceringen werden aangepast maar ze werden in hun oorspronkelijke staat hersteld bij de restauratie op het einde van de 19de eeuw. Dergelijke kapitelen zijn ook nog bewaard gebleven achter het hoofdaltaar, waar zij achter het schilderij verborgen zitten.

3. Dit juweeltje van houtsnijkunst bestaat uit drie delen: het portaal, het doksaal en het orgel. Dat laatste onderging in de loop der tijd uiteraard een reeks vernieuwingen en herstellingen. In 1564 werd voor de kerk een orgel vervaardigd door meester Nicolaes De Smet. Waarschijnlijk was dat allereerste orgel een zeer voorlopig en eenvoudig instrument. Toch kwamen de orgelisten van de O.L.V.-kerk van Brugge en die van Aardenburg de schepping van De Smet keuren. In 1643 leverde de Bruggeling Boudewijn Ledon een nieuw orgel voor 353 ponden, 16 schellingen en 4 grooten. De orgelkast werd gesneden door Walram Rombout uit Lissewege en is zeer gelijkend met de orgelkasten in de parochiekerken van Damme en Lissewege. Het orgelfront is in ruitvorm opgesteld, met drie vooruitspringende pijpenbundels: de twee buitenste in driehoeksvorm, de binnenste in cirkelvorm. De kast staat op een gebeeldhouwd voetstuk, waar de steunen van de pijpenbundels: de twee buitenste in driehoeksvorm, de binnenste in cirkelvorm. De kast staat op een gebeeldhouwd voetstuk, waar de steunen van de pijpenbundels in verwerkt zijn. Die bundels zijn gevat in allerlei ornamenten en aan beide zijden met een grote cherubijn afgesloten. Daarnaast ziet men als versiering allerlei krulwerk, engelen, gebladerte, vruchtenslingers, zuiltjes, maskers en gedrochten. De kroonlijsten van de verschillende onderdelen vormen als het ware een trapgevel naar boven toe. Vermelden we nog dat het orgel in 1968 hersteld werd door de orgelbouwers Loncke uit Diksmuide, naar aanduidingen van prof. G. Verschraegen.

In het midden van het doksaal bevindt zich het rugpositief. (het kleine klavier van het orgel). Het lijkt op een miniaturisatie, een verkleinde uitgave, van het grote orgel. In het horizontale steunstuk bemerkt men drie druipers, waarvan de buitenste bolvormig zijn; en het middelste als een vruchtenkorf gepresenteerd is. Links en rechts van het middenstuk zit een bosgod met hoorn. De rest van het doksaal heeft aan weerszijden panelen en cherubijnen. Daarboven komt een kleine balustrade en een fries met gebladerte. Verder bemerken wij nog zuiltjes en engeltjes.

Het portaal, een werk van Jacques Sauvage dat door middel van een cartouche met jaartal 1649 is gedateerd, bestaat duidelijk uit drie delen naast elkaar. Elk deel is gemarkeerd door een zuil, die op een hoog vooruitgeschoven voetstuk staat. In de voetstukken werden offerblokken gemaakt. Alleen het onderste gedeelte van de schacht is gebeeldhouwd op de twee buitenste bemerken wij een engel met bazuin en op de middelste Sint-Pieter (links) en Sint-Paulus (rechts). De panelen van de dubbele portaaldeur zijn met krulwerk omlijst. De bovenboord is versierd met bladeren en met een leeuw. Nog erboven bemerken wij een soort fronton met in het midden Maria, die door engeltjes ten hemel wordt gevoerd, rechts en links respectievelijk God de Vader en Christus, beiden in zegenende houding. In de twee buitenste delen van het portaal bouwde men banken voor de kerk- en armenmeesters Daarboven ziet men ook beeldhouwwerk. Links staat koning David met een harp, en rechts zit Sint-Cecilia aan het orgel. De kroonlijst is versierd met bladeren, krullen en engelen.

Het geheel kwam dus tot stand in een tijdspanne van zes jaar, in de periode waarin zich de overgang voltrok van de renaissancestijl naar de barok.

Vooraleer wij onze tocht voortzetten, kijken wij even in de richting van het hoogaltaar. Zowel de breedte van het schip als de hoge gewelven staan niet in verhouding tot het belang van de parochie die slechts goed vijftienhonderd inwoners telt. Het is een illustratie van het feit dat de graaf van Vlaanderen en zijn trouwe vazal Lauwerijn grote bedoelingen hadden met de nieuwe heerlijkheid. Die indrukwekkende ruimte heeft de kerk ook haar lokale bijnaam “kathedraal van het Noorden” bezorgd.

Van de gebrandschilderde glasramen werden er heel wat stukgeschoten tijdens de beschieting in 1944. Enkel die van de kooromgang konden, na restauratie, teruggeplaatst worden. Enkele gegoede families uit de streek (o.a. Deroes, Verbrugghe-De Pauw, pastoor Pannecoucke) zorgden voor de nodige geldsommen. In de noordelijke kooromgang staat op een glasraam vermeld dat de ramen vervaardigd werden door Jules Dobbelaere uit Brugge en in 1951 hersteld zijn door G. Delodder.

4. Dit schilderij op doek heet “Onze Lieve-Vrouw van Smarten”. Een onbekende schilder maakte het in de 17de eeuw. Onze- Lieve-Vrouw is gezeten tussen kruis en geselkolom. Op de tafel voor haar liggen passiewerktuigen. Een zwaard doorboort haar hart.

5. “De Graflegging” stamt uit diezelfde periode en werd voortgebracht door een even onbekende hand. Het is een kopie van een doek van Caravaggio dat in de Pinacotheek van het Vaticaan in Rome bewaard wordt.

6. Schilderij op doek: “Het Mystiek Huwelijk van de Heilige Catherine”. Centraal heet de Moeder Gods plaatsgenomen met het kind Jezus op haar schoot. Zij zijn gezeten tussen Sint-Jozef, die een lelietak in de hand houd, en Anna, de moeder van Maria, met een vruchtenkorf. Links knielt de Heilige Catharina, terwijl zij de ring ontvangt uit de hand van het kind Jezus. Verder bemerkt men eveneens een paar engelen. Ook dit doek wordt op stilistische gronden in de 17de eeuw gesitueerd.

7. “Maria’s Hemelvaart”, met zijluiken van Simon Pieters, een schilder uit het Brugse. Er komen in de inventarissen van de kerk vier drieluiken voor. Thans zijn er slechts drie overgebleven. Elk ervan had een bestemming als altaarstuk; er zijn immers vier altaren in de kerk. Dit drieluik werd aangekocht in 1548, wat tot nu toe het oudste spoor van verwerving is. Het werd gemaakt in opdracht van Françoise
Ruffault, vrouwe van Watervliet. Op een gegeven ogenblik werden de zijluiken op een zolder teruggevonden: het middenpaneel was verdwenen. In 1938 werd om het drieluik te vervolledigen een nieuw middenpaneel geschilderd door P. Aelman uit Gent. De oorspronkelijke zijluiken stellen (links) “De nederdaling van de Heilige Geest” voor en (rechts) “De Dood van Maria”. Het centrale paneel stelt “De Hemelvaart van Maria” voor.

8. De beroemde preekstoel van Hendrik Pulinx dateert van 1726 - de kunstenaar was toen 28 jaar oud! Het thema dat hij uitgebeeld heeft, heeft te maken met het Laatste Oordeel, zoals beschreven in de Apocalyps van Johannes. Onderaan, op het voetstuk, komt de Heilige Hieronymus voor. Het is duidelijk dat Pulinx die heilige koos omdat hij de patroon is van de stichter van de kerk. Boven hem zweeft een engel, die met een bazuin alle afgestorvenen opwekt. Een kleine engel houdt een schriftrol vast met de tekst: “Staet op dooden.” Rond de centrale figuur van Hiëronymus is een geheel uitgewerkt van landschapselementen, dieren en voorwerpen, waarvan de meeste in de Apocalyps terug te vinden zijn: een leeuw, een slang, een kikvors, een hagedis, een doodshoofd, een kruis, een geopend hoek, een palmboom. De verschrikking van het einde der tijden ligt weerspiegeld in de gelaatsuitdrukkingen van de heilige, zich op de borst schijnt te kloppen. Op het voetstuk vindt men het inschrift: “H. Pulinx fecit 1726”.

Van de rest van de preekstoel, trappen inbegrepen, is de oostelijke zijde gewijd aan de bestraffing van het kwaad, terwijl de westelijke kant de beloning van het goede uitbeeldt. Nochtans is in de religieuze symboliek het heil uit het oosten te verwachten. Toch is dit geen vergissing: eigenlijk staat de preekstoel aan de verkeerde kant van het kerkschip. De kuip is versierd met engeltjes die op bazuinen blazen, en drie medaillons. Het middelste toont ons het borstbeeld van Christus, geïllustreerd met het opschrift “Rechtveerdigheydt”. Het linkse medaillon laat ons het borstbeeld zien van een jonge vrouw met sterren rond het hoofd. Zij verbeeldt de gelukzaligheid, wat bevestigd wordt door het opschrift “0 liefde”. Rechts: het medaillon met de Medusakop, waarboven “Wee eeuwigh wee”, als allegorie van de eeuwige verdoemenis. De kuip is afgesloten door een deurtje, waarop een slang is afgebeeld die in haar eigen staart bijt, naast een olijftak, een vlammend zwaard en het opschrift ‘0 Eeuwigheyt”. De kuip is bereikbaar langs een dubbele trap, aan beide zijden afgeboord met een opengewerkte leuning.

Aan de zuidzijde van de westelijke trap ziet men twee engeltjes: het ene kijkt hoopvol naar boven, terwijl het andere, met een gerust gemoed, een boek aanwijst. Een palmtak steekt uit boven de vele acanthusbladeren die trouwens over heet de leuning kwistig werden uitgespreid. Dezelfde kant van de oostelijke trap daarentegen, toont twee engeltjes waarvan het ene de ogen schuldbewust met de handen bedekt, terwijl het andere een weegschaal en een stok vasthoudt. Tussen het loverwerk ziet men hier handboeien en foltertuigen.

Ook aan de achterkant vertoont de trapleuning eenzelfde indeling: in het midden staat een wenend engeltje met het opschrift: “Huylt want de dagh des Heeren is naby”. Aan de oostzijde verbergt zich een engeltje onder een draperie, terwijl een ander in de afgrond stort, met bazuinen en bliksemschichten. Westwaarts ontvangt een engeltje een lauriertak en een ander stort neer onder een vlammend zwaard. De deurtjes van de trappen zijn versierd met kruiwerk en schelpen en bekroond met een wapenschildje: Lauwerijn-Pedaert. De hemel, of klankbord, is versierd met draperieën en vergulde kwasten. De symboliek wordt er verder uitgewerkt: twee zwevende engeltjes, het ene met een lauwerkrans, het andere met vlammen. Boven zien wij een kruis met engeltjes op een wolkenbank. Ook de preekstoel werd in 1944 deerlijk toegetakeld. Pas in 1972 had de herstelling plaats.

9. Hier zijn wij in de noordelijke zijkapel. Het met nr. 9 aangeduide schilderij stelt “De Kruisdood” voor. Waarschijnlijk dateert het uit de 17de eeuw. De auteur bleef tot nu toe onbekend. Aan de bovenzijde: bemerken wij het schild van de familie Lauwerijn en van de Sint- Sebastiaansgilde, wat erop wijst dat die beiden het doek aan de kerk schonken. De gekruisigde Christus wordt voorgesteld in een kaal rotslandschap, met Maria Magdalena geknield aan de voet van het kruis.

10. Het Onze-Lieve-Vrouwealtaar is een portiekaltaar in geschilderd hout, geflankeerd door twee gladde zuilen met Korinthische kapitelen. Als bekroning een verheven beeldhouwwerk dat “De Kroning van Maria door de Heilige Drievuldigheid” voorstelt omringd door engelen. De stijl is barok, vermoedelijk uit het begin van de 18de eeuw. Het altaarstuk zelf beeldt “De Opdracht van Maria” uit en is van de hand van Jacob Moriau, een kunstenaar over wie zeer weinig geweten is. Het werd geleverd in 1712.

11. Eén van de vier landschappen met Bijbelse taferelen. Dit tafereel past in de grote landschapstraditie zoals die in de renaissance en meer bepaald door Patinier en zijn navolgers in de Lage Landen tot bloei werd gebracht. Het landschap is niet langer meer beperkt tot een achtergrond bij één of ander tafereel, maar wordt zelf het hoofdthema waarin een Bijbelse of mythologische gebeurtenis plaatsvindt. De landschappen zijn geen schilderingen naar de natuur, maar ontsproten aan het brein van de kunstenaar: een mengeling van bergen, rivieren, bossen en ravijnen, tot een soms bizar geheel aan elkaar geregen. Dit werk heet “De leerlingen van Emmaüs”. De maker ervan is niet bekend. Onderzoekers schrijven het toe aan de vrij onbekende Pieter Stael, alias de Hijger (1575/76-1622), een landschapsschilder uit Maastricht. Zekerheid hierover is er op dit ogenblik nog niet.

12. De communiebank, die het koor afsluit, is een heerlijk werk, waarin men dezelfde meesterhand herkent als die welke de preekstoel schiep, namelijk Hendrik Pulinx. Niet alleen in de compositie maar ook in de uitwerking van het loofwerk en de engeltjes is de gelijkenis met de preekstoel treffend. Men onderscheidt drie panelen en vier nisjes met vier staande engeltjes. Op het paneel links ziet men de Ark des Verbonds, met knielende cherubijnen, en opengewerkt gebladerte eromheen. Aan beide zijden heffen engeltjes een gordijn op. De fries is een draperie met nog twee cherubijnen in het midden. De twee opendraaiende deurtjes vormen het middenpaneel, dat bijna logischerwijze een stralenmonstrans toont. Christus en de cherubijnen die Hem omgeven, werden in de koperen hostie gegraveerd. Links en rechts hangen weer opengeslagen gordijnen met draperie en loofwerk. Op het rechterpaneel is het offer van brood en wijn uitgebeeld, tussen gebladerte en twee engeltjes die ook hier weer een gordijn openhouden. Aan de schuine uiteinden van de communiebank bemerkt men twee medaillons: het ene met borstbeeld van Aäron, de broer van Mozes; het andere met borstbeeld van Melchizedek, de legendarische priester-koning. De communiebank werd geleverd tussen 1723 en 1727.

13. Het koorgestoelte is totaal verschillend van de communiebank en preekstoel, maar gelijkt wel erg op het portaal. In 1643 werd het door diezelfde Jacques Sauvage gemaakt. Het is aan beide zijden in twee panelen verdeeld door de kerkpijlers. Het meest oostelijke, waar een doorgang voorzien is, telt vijf plaatsen, het andere zes. De rugkanten bestaan uit vierkante en bewerkte panelen, gescheiden door steunen. Bovenaan zien wij ronde openingen, met twee balusters erin, en een opengewerkt boogveld. Zij zijn door pilasters, met een halve zuil, van elkaar gescheiden.

De halve zuil is gedeeltelijk versierd met een cherubijn, en voor de rest gewrongen, omhangen met wijnranken en bekroond met een Korinthisch kapiteel. De horizontale kroonlijst is onderverdeeld in een lijst met acanthusbladeren, een fries met vruchtenslingers en arenden, en een eierlijst. Zoals de zuiltjes is de kroonlijst telkens onderbroken door steunen met een cherubijn. Het beschot aan de voorzijde van de banken bestaat uit een plint, vierkante panelen, gescheiden door zuiltjes met hermen, een kleine balustrade en een kroonlijst. De deurtjes, die toegang geven tot het gestoelte, dragen het wapenschild van de familie Lauwerijn. Ook hier wordt de stijl gekenmerkt door de late renaissance, overhellend naar barok.

14. Een tweede landschap, getiteld: “Bezoek van Onze-Lieve-Vrouw aan haar nicht Elisabeth”, in dezelfde traditie van landschappen met Bijbelse taferelen in renaissancestijl. Langs de doorgang van het koorgestoelte bereiken wij het hoofdaltaar, een monumentaal geheel in barokstijl uit het midden van de 17de eeuw. Het is een werk van de Antwerpse beeldhouwer Lucas Fayd’herbe. In de kerkrekeningen van 1652-1655 wordt een betaling vermeld aan Fayd’herbe voor het maken van “eenen hooghen aultaer van wit maerbel ende Naemschen toetsteen…” Vier gewrongen kolommen, bekroond door Korinthische kapitelen en guirlandes, schragen een hemels tafereel waar, in het midden, Onze-Lieve-Vrouw troont met het kind Jezus. Engelen wuiven met palmtakken. Zoals in elke kerk is ook deze liturgische uitrusting sinds Vaticanum II in onbruik geraakt en grijpen de eucharistievieringen plaats aan een altaar “facies ad populum (met het aangezicht naar het volk).

15. Het altaardoek stelt “Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaart” voor. Gaspar De Crayer schilderde het omstreeks 1650, tijdens zijn beste jaren. Hij was de hofschilder van Prins-Kardinaal Ferdinand. Het huidige tabernakel vervangt sinds de 19de eeuw het oorspronkelijke, dat ontsproot aan de samenwerking van Jacques Sauvage en Servaes Manillius, in de periode 1652-1655. De meer dan levensgrote houten beelden, in de nissen langs weerszijden van het altaar, stelten Johannes Nepomucenus en Carolus Borromeus voor; zij werden gemaakt door de Gentenaar L. Heydebergh in 1750.

16. De deksteen van het vroegere graf van Hiëronymus Lauwerijn in het koor. Wij verhaalden al de lijdensweg van de steen voor hij hier ingemetseld werd. Hij stelt de overledene voorin wapenuitrusting; naast hem zijn echtgenote en aan hun voeten een hondje. In zijn testament van 21 juli 1509 drukte Hiëronymus Lauwerijn de wens uit begraven te worden in zijn kerk voor het altaar. Hij beval een grafsteen te beitelen waarop zijn beeltenis en die van zijn tweede vrouw zouden worden voorgesteld, evenals die van zijn dochter, die slechts tot aan zijn gordel mocht reiken. Vermoedelijk was Lauwerijns graf oorspronkelijk een vrijstaand praalgraf, opgesteld in het midden van het koor. Bij de ontdekking van de grafkelder in 1893 werden de overgebleven fragmenten van de Steen weer bij elkaar gebracht en met gips aangevuld om ze te vervolledigen. Dat gebeurde in het atelier Rooms in Gent. Aangevuld werden onder meer de hoek linksboven met wapenschild, helm, draperie en schriftrol, enkele fragmenten van de handen en de voeten van Lauwerijn en van het aangezicht van zijn vrouw. De afbeelding van de dochter komt blijkbaar niet (meer?) voor.

17. Een klein, maar schitterend schilderijtje. Men noemt het “De Verheerlijking van het Heilig Sacrament”. Het dateert van 1697 en werd volgens het opschrift op het voetstuk door I. De Mangeler geschilderd.  Wij staan hier aan de achterzijde van het hoofdaltaar, waar zich een beeld van de dode Christus in een nis bevindt. Opmerkelijk is dat dit hoofdaltaar ook aan de achterzijde een tabernakel heeft. Het koperen deurtje, met een hostiedragende kelk en een buste van God de Vader, werd vervaardigd door I. Pilsen (getekend onderaan in het midden) uit Gent in het begin van de 19de eeuw.

Recht tegenover het tabernakel bevindt zich de askapel, toegewijd aan het Heilig Sacrament, lokaal ook “het hoveke” genoemd. Het altaar van de askapel werd bij de restauratie in 1893 vervaardigd door het bekende atelier Rooms uit Gent. Da glasramen werden geschonken door de familie Duplice de Scheppere en werden vervaardigd door glazenier Cyriel Los uit Dendermonde. Recent werd een schilderijtje teruggevonden, “1762” gedateerd, met daarop het wapenschild van J.L.F. de Scheppere. Het werd gerestaureerd en in de askapel gehangen.

18. Een schilderij toegewezen aan Daniël Seghers. Het draagt de titel “Madonna in de bloemenkrans” In het midden wordt in een ovaal medaillon Onze-Lieve-Vrouw afgebeeld met het kindje Jezus en Sint-Janneke. Daaromheen zijn een cartouche en een bloemenkrans geschilderd. Het is een klein maar hoogstaand kunstwerk. Opmerkelijk is dat op het schilderij allerlei bloemen geschilderd zijn die in werkelijkheid nooit tegelijk bloeien. De schilder wou zo het eeuwig leven symboliseren. Seghers was een vriend van Rubens en schilderde bloemen op diens doeken. Voor Seghers was elke opdracht een voorwendsel om bloemenslingers te kunnen schilderen. Maar dan op zijn manier: onvergelijkbaar nauwkeurig tot in de kleinste details en met de glazuurverf die de Vlaamse meesters van de 17de eeuw gebruikten.

19. De grafsteen van Margaretha Stommelinckx die in 1351 overleed en in de kerk van het Wilhelmietenklooster (in 1375 door de grote overstroming verwoest) in Watervliet begraven werd. De overledene is liggend afgebeeld, gebeiteld in Doornikse steen. Bewonder het fijne vrouwengelaat en de slanke handen, die met wit marmer in het arduin werden geplaatst. De oude tekst luidt in hedendaags Nederlands: “Hier ligt begraven Dame Margaretha, dochter van Petrus Stommelinckx, weleer echtgenote van Willem Bockens. Zij overleed in het jaar des Heren 1351 op 18 september. Bid voor haar ziel”. De grafsteen werd in 1956 gevonden bij werken aan de Kerkenhofstede in de nabijheid van de vroegere kloostersite van de Wilhelmieten en werd naar de kerk overgebracht.

20. Dit is het pronkstuk van Watervliet: de al vermelde “Nood Gods”, toegeschreven aan de Meester van Frankfurt. Noch de auteur noch de datering van dit kunstwerk zijn met zekerheid bekend. Vermoed wordt dat het door een heer van Watervliet zelf besteld werd en dat het bestemd was voor de kerk. Maar door welke heer? De stijlkritiek dateert het werk tussen 1515 en 1525. Historische argumenten suggereren de laatste helft van de 16de eeuw. De eerste maal duikt het drieluik in de historische documenten op in 1627. In dat jaar wordt de Brusselse Schilder David Noveliers betaald voor het “repareren ende vermaecken de twee groote tafereelen dezer kercke, het eene representeerend de Afdoeninghe Christi van den Cruce, ghestaen hebbende op den hooghen aultare...” Alles wat voor die datum komt, is gissen. In documenten van 1648 en 1665 wordt Quinten Metsys genoemd als de schilder.

Kunstcritici hebben intussen uitgemaakt dat het zeker niet aan Metsys kan toegeschreven worden. Sinds 1934 wordt het algemeen toegeschreven aan de Meester van Frankfurt. Sommige deskundigen (o.a. prof. Van Aise) menen binnen het oeuvre van de Meester van Frankfurt minstens twee handen te kunnen herkennen. Om dat onderscheid aan te duiden, spreken ze van de Meester van Watervliet. Officieel echter blijft het werk aan de Meester van Frankfurt toegeschreven. Het meesterwerk is op hout geschilderd. De zijluiken, links de Kruisdraging en rechts de Verrijzenis, zijn van heel wat mindere kwaliteit dan het middenpaneel. Dat laatste stelt de Kruisafneming voor. Een jonge man daalt af van een ladder, die nog tegen het kruis leunt, met de doornenkroon in de hand. Op de begane grond ziet men Jozef van Arimathea en Nicodemus, die het dode lichaam van Christus schragen.

Eerstgenoemde is waarschijnlijk de afbeelding van de schenker, die een valse baard aangemeten kreeg. Hij is duidelijk “op zijn paasbest’ gekleed en op de kraag van zijn jas draagt hij de letters “ME”, die allen die het stuk onderzochten intrigeren. Jozef en Nicodemus geven het lijk door aan Maria, de Moeder Gods. Achter haar staat de apostel Johannes. Rechts op de voorgrond bekijkt Maria Magdalena de wonden van de Gekruisigde. Zij is gekleed in rijke gewaden, en het anachronisme waarmee de schilder haar bedacht, verdient toch enige aandacht: om de lenden draagt zij een Paternoster als een soort gordel. Maar het gebruik van de rozenkrans ontstond pas in de 12de eeuw. Naast haar, doch wat naar achteren, ziet men Maria Salome in gesprek met Maria Cleopas, die de zalfpot aanbrengt, waarvan Salome het deksel wegneemt. Op de achtergrond staat een ouderling met drie nagels in de hand. Volledig rechts staat een man die zich van hele gebeuren afzijdig schijnt te houden. Dat is de schilder die zichzelf portretteerde.

Op de achtergrond ligt Jeruzalem. Naast het mogelijke portret van meester staat een toren van Italiaanse makelij. Het gebouw achter de ladder en voor de waterspiegel wordt vergeleken met het Sashuis Brugge en het Minnewater. Bij de onafgewerkte toren; waarop een noodklok gemonteerd staat, denken sommigen aan de Heilige Grafkerk van Jeruzalem of de Jeruzalemkerk van Brugge. Naast het hoofd van Johannes zien wij een toren met een duiventil, die gelijkt op de duiventoren van Assebroek. Op de achterzijde van de triptiek (enkel zichtbaar als dé luiken gesloten zijn); afgebeeld over de twee luiken: Christus voor de rechterstoel van Pilatus. De bovengedeelten van de afbeelding zijn volledig verdwenen. Nog een interessant weetje: deskundigen ontdekten op de drie voorpanelen 25 verschillende plantensoorten, waarvan er slechts vier niet konden geïdentificeerd worden, en twee niet met zekerheid bepaald werden.

De zware deur naast het drieluik geeft toegang tot de sacristie. Daarin worden heerlijke oude liturgische gewaden bewaard en ook kostbaar edelsmeedwerk. Sommige gewaden dateren uit het begin van de l6de eeuw. Het gewaad in rood fluweel, met goud bestikt, draagt medaillons waarop het lijden van Christus is afgebeeld. Op de twee tunieken staan de twaalf apostelen. De medaillons van de koorkap, daarentegen brengen beelden uit de kindsheid van Jezus.

Men bewaart in de sacristie nog enkele juweeltjes, in de ware zin van het woord. Een zilveren ciborie met vergulde kuip, en een monstrans In Brugge gekocht anno 1625. Twee jaar later kocht men twee ampullen met zilver versierd. In 1773 schafte men voor de kerk een missaal aan, afkomstig uit de drukkerij van Plantijn, dat in de 1 9de eeuw met zilver werd beslagen, Op de voorzijde ziet men in het midden een gedreven zilverplaat, die Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaart voorstelt, en op de achterzijde de letter M van Maria. Begrijpelijkerwijze – om sleet en beschadiging te voorkomen - worden de gewaden en het edelsmeedwerk slechts bij hoge uitzondering getoond.

21. Dit landschapsschilderij stelt “De Heilige Hiëronymus” voor.

22. Het portiekaltaar gewijd aan Sint-Sebastiaan lijkt erg op dat van Onze-Lieve-Vrouw in de noordelijke dwarsbeuk en is eveneens een werk van de gebroeders Pulinx (de meester van de preekstoel en zijn broer, de schrijnwerker). De kapel (zuidelijke transeptarm) waarin het zich bevindt, is de kapel van de nog bestaande schuttersgilde. Die ontstond in de eerste helft van de 16 de eeuw en was ooit rijk en machtig. Zij verloor veel van haar bezittingen tijdens de Franse Revolutie. Het altaar droeg een drieluik dat nu tegenover het portiekaltaar hangt (nummer 24). Het huidige altaar bevat een schilderij Hendrik Des Gardens, “De Marteldood van Sint-Sebastiaan”. Het is wellicht het enige tot nu toe bekende schilderij van zijn hand. Opmerkelijk is wel dat er een rekening bewaard bleef waarbij Hendrik Pulinx zowel voor het altaar als voor het schilderij betaald werd.

23. Nog een “Marteldood van Sint-Sebastiaan.” In de Dictionnaire Encyclopédique de Géographie Historique du Royaume de Belgique wordt dit doek toegeschreven aan Jan Metsys, zoon van Quinten. Dat wijst op mogelijke contacten van de heer van Watervliet met de familie Metsys. Het werk draagt immers ook het wapenschild van de familie Lauwerijn. Mogelijk is het een tegenhanger van het schilderij dat de kruisdood voorstelt (nummer 9) en zich in de noordelijke dwarsbeuk, bevindt. Wat afmetingen en stijl betreft, zijn er zeker gelijkenissen en beide dragen het wapenschild van de familie.

24. Dit is een drieluik van Joost de Laval, een Brugs schilder, die in 1553 met het werk klaar was. Het doek is niet zo aantrekkelijk en werd sterk overschilderd, waaruit men niet mag afleiden dat het waardeloos zijn. In het middenpaneel worden de folteringen van Sint-Sebastiaan voorgesteld, in een Romeins landschap. De antieke ruïnes zouden het amfitheater van Flavius verbeelden. De gemartelde staat vastgebonden aan een boom en wordt door de keizerlijke lijfwacht met pijlen doorboord. Links ziet men Sebastiaan die de keizer verwijten toestuurt om zijn wreedheid. In de hemel bereiden de engelen de triomfantelijke aankomst de heilige voor; de palm van de overwinning en het witte kleed worden in gereedheid gehouden. Rechts wordt Sebastiaan, in aanwezigheid van de Keizer, gegeseld; op de achtergrond wordt hij begraven. Op de achterzijde van de panelen staat links Sint-Sebastiaan afgebeeld, met pijl en boog; rechts, Sint-Joris met lans en draak. Zij worden in grisailleschildering voorgesteld als beelden in een nis.

25. Het vierde landschap met “Jezus en Sint-Janneke”. Belden zijn voorgesteld in een rotsachtig landschap met een rivier, een burcht en een kerk.

26. Dit schilderij stelt voor: “Laat de kinderen tot Mij komen” en dateert uit de 17de eeuw. De schilder is niet met zekerheid bekend, doch de kans is groot dat het doek van de hand is van de Bruggeling Lodewijk De Deyster.

We zijn opnieuw hij ons vertrekpunt. We hadden een rendez-vous met de gotische bouwkunst, met kruisbogen, die zich onder de gewelven plooien als gevouwen handen, biddend tot God. De rondgang leidde ons langs wat het graafschap Vlaanderen en het hertogdom Brabant te bieden hadden in de schilderkunst, de houtsnijkunst en de beeldhouwkunst. En tussen die schatten rust het gebeente van de man die mee verantwoordelijk was voor de opvoeding van keizer Karel V.

Het is bijna te veel van het schone, voor een klein dorp als dit, in een uithoek van het Vlaamse grondgebied. De onweerswolken van de geschiedenis pakten meer dan eens samen boven de kerk en het dorp: de Beeldenstorm tijdens de godsdienstoorlogen, de vrijbuiterij, de inbeslagneming van de kerkelijke goederen ten tijde van de Franse Revolutie, en vooral, de prijs van de bevrijding in de verschrikkelijkste volkerenstrijd die de wereld ooit gekend heeft. Die donkere wolken bedreigden de kerk van Watervliet met de ondergang, maar dreven uiteindelijk voorbij, soms diepe sporen nalatend, maar nooit was de vernietiging totaal.

Auteurs: Jozef De Paepe en Daniël Haerens

Inleiding

In Watervliet liggen onder andere de Sint-Annapolder, Sint-Barbarapolder, Jonkvrouwpolder en de Kristoffelpolder. Bij het binnenrijden van Watervliet, wordt u verwelkomd door de wolf Ysengryn.

Hiëronymus Lauwerijn

Aan de basis van het huidige Watervliet ligt Hiëronymus Lauwerijn. Wanneer hij precies geboren werd, is niet bekend. Uit twee documenten blijkt dat hij wellicht in 1453, of misschien in 1452, het levenslicht zag als derde zoon van Bravo en Barbara Roost. De familie Lauwerijn behoorde tot een oud Brugs adellijk geslacht, dat minstens sinds de 13de eeuw notabele ambten had bekleed in het bestuur zowel van het Brugse Vrije als van de toenmalige wereldstad.

In 1479 wordt Hiëronymus vermeld als klerk van Jan vander Scage, ontvanger van Vlaanderen in het Brugse. Op 8 augustus 1485 huwt hij de dochter van een Gentse ridder, Jacqmine Spedaert. Uit dat huwelijk worden verschillende kinderen geboren: Matthias, Mark, Barbara, Peter, Jacques en Marie.

Hiëronymus wordt in 1498 de opvolger van Simon van Ryne als ontvanger van het Brugse Vrije, wat hij slechts één jaar blijft. Die korte diensttijd laat zich verklaren door het feit dat hij in datzelfde jaar nog verheven wordt tot de waardigheid van hofmeester. De graaf van Vlaanderen, Filips de Schone, benoemt hem ook als algemeen ontvanger van de grafelijke domeinen en financiën. Wanneer in 1500 de latere keizer Karel wordt geboren, wordt Lauwerijn aangesteld als gouverneur van de grafelijke kinderen.

In 1502 sterft zijn echtgenote Jacqmine. Nadien gaat hij een tweede huwelijk aan met Maria Strabarit. Drie kinderen zien het levenslicht: Philibert, Charles en Philippotte.

Wanneer zijn vriend Guido de Baenst in 1497 een zoon verliest, doet deze een beroep op Lauwerijn om hem te helpen bij het bedijken van de Sint-Christoffelpolder in het huidige Watervliet. Samen brengen ze de taak in 1499 tot een goed einde. Tijdens het volgende jaar wordt Lauwerijn heer van de nieuwe heerlijkheid Watervliet en koopt hij de bedijkingrechten van de familie de Baenst af. Als rasechte Bruggeling ziet hij met lede ogen de haven van zijn geboortestad wegkwijnen door de verzanding van het Zwin, en als ontvanger van de grafelijke financiën ziet hij Antwerpen groeien met een ongekend elan, ten bate van het hertogdom Brabant. Daarom wil hij, in de oosthoek van het Vrije, een nieuwe haven vestigen, die deze van Brugge moet vervangen.

In 1501 bedijkt hij de Jeronimuspolder. Met bijzondere toelating gaat hij tot buiten de grenzen van het verdronken Watervliet en sticht er de heerlijkheid Waterland, als bruidschat voor zijn dochter Barbara. Hetzelfde doet hij aan de oostzijde, waar hij in 1503 de Lauwerijnpolder drooglegt en, op het grondgebied van het ambacht Boechoute de heerlijkheid Waterdijk opricht, als bruidsschat voor zijn dochter Marie. De werken kosten hem driemaal méér dan geraamd. Daarom legt hij tijdelijk de bouw van de kerk van Watervliet stil. Doch ondertussen heeft hij ginds een terrein gezien dat hij, beter dan Watervliet, geschikt acht als haven. Omdat hij zoveel last heeft met het doorlekken van de zeedijk langs de Sint-Christoffelpolder komt hem dat goed van pas. Hij vraagt en krijgt de toelating om daar een nieuwe polder te dijken. Dat gebeurt in 1506. De nieuwe aanwinst geeft hij de naam van zijn soeverein, Filips de Schone, en zo ontstaat de heerlijkheid Philippine. De drie kersverse heerlijkheden ressorteren alle onder het leenhof van Watervliet. Door de aanleg van de haven in Philippine mag Watervliet als haven opgeheven worden, daarom legt hij nog twee kleine polders droog, de Sint-Anna- en de Barbarapolder, respectievelijk in 1605 en 1508, als bescherming voor de Sint-Christoffelpolder.

De erfregeling voor heerlijkheden, zoals die in het leenhof van Vlaanderen was vastgelegd, vindt Lauwerijn zeer hinderlijk. Volgens die voorschriften gaat bij de dood van de beer de titel van de heerlijkheid over op zijn voornaamste wettige erfgenaam, maar wordt de infrastructuur van de heerlijkheid verdeeld over de soms talrijke mede-erfgenamen. Een dergelijk regeling werkt de verbrokkeling in de hand en komt de verdere groei van de heerlijkheid zeker niet ten goede. Lauwerijn wil voor Watervliet een wijziging in de erfregeling, die het zijn nazaten mogelijk zou maken voort te bouwen aan de heerlijkheid die hij voor ogen heeft. In 1505 verwerft Lauwerijn uiteindelijk een keure die van de heerlijkheid een leen “Pacti et Providentia” maakt, wat tot vandaag enig is in Vlaanderen en ver erbuiten. “Pacti” betekent de betaalde prijs voor de erfregeling: de 200 gemeten eigendom die Lauwerijn in de Sint-Christoffelpolder bezit, worden medeleen. Hij kan ze niet meer verkopen, schenken of legateren. Als een heer sterft zonder wettige erfgenaam komen ze terug aan de kroon. De “Providentia” zorgt ervoor dat de heerlijkheid bij het overlijden van de heer in zijn totaliteit aan de voornaamste erfgenaam toekomt. Dat is een afwijking van de costumen van het leenhof van Vlaanderen, wat - in het graafschap – van overheidswege het einde van de Middeleeuwen inluidt.

Op 1 augustus 1509 sterft de eerste heer van Watervliet. Hij wordt in het koor van zijn kerk begraven. De grote invloed van Hiëronymus Lauwerijn op de jonge prins Karel, waaraan de historici tot nu toe nagenoeg voorbij zijn gegaan, verklaart veel van de daden en opvattingen van de latere keizer Karel. In 1538, bijna dertig jaar na het overlijden van Hiëronymus, betuigt de vorst in een charter aan Matthias, de oudste zoon van Hiëronymus, hiervoor nog steeds zijn dankbaarheid en roemt hij de goede en trouwe diensten die diens vader bewezen heeft aan hem en zijn voorzaten.

Naast grote maatschappelijke en politieke verdiensten had Hiëronynius tevens een grote interesse voor de cultuur van zijn tijd. Als naaste medewerker van de graaf verkeerde hij in de hoogste kringen en maakte hij deel uit van een intellectuele elite in het toenmalige Brugge.

Als humanist avant-la-lettre stelde hij belang in kennis en ontwikkeling en koesterde hij een voorliefde voor de muziek. De British Library in Londen bewaart een groot 16de-eeuws liederenboek, dat volgens de inscriptie op de eerste pagina “Hieronymus Laurinus est meus herus” (Hiëronymus Lauwerijn is mijn heer) toebehoorde aan Hiëronymus Lauwerijn. Het boek bevat driestemmige burgerlijke en religieuze composities; 36 in het Frans, 25 in het Nederlands, 14 Latijnse motetten en 2 Italiaanse liederen. Het boek leert ons welke componisten op het einde van de 15de en bij het begin van de 16de eeuw geliefd waren aan het Franse hof en in het Bourgondische Vlaanderen. We treffen onder andere werk aan van Josquin Desprez (1440-1521), dé meester bij uitstek. De 25 Vlaamse liederen opgenomen in het werk zijn in geen enkele andere bron vermeld en hun aanwezigheid in het boek wijst sterk op de wens van Hiëronymus om liederen uit zijn geboortestreek te bewaren voor het nageslacht.

Het stee

Bij de heroprichting van Watervliet in 1500 door Hiëronymus Lauwerijn concentreerde de eerste bewoning zich rond de kerk, die hij liet bouwen in de Sint-Christoffelpolder. Daar, in wat later “Stee” wordt genoemd, ligt al vijf eeuwen lang het hart van Watervliet. Alles wat in het gemeenschapsleven van dit dorp belangrijk was, heeft zich hier afgespeeld. Elke bewoner kwam hier duizenden keren langs, tussen geboorte en dood. De status van ‘stad’ in het Ancien Régime, waaraan het dorpsplein zijn huidige naam ontleende, bracht iedere wekelijkse marktdag bruisende bedrijvigheid, waar boeren, kooplieden en verbruikers elkaar vonden. Elk jaar weer was het feest omdat het jaarmarkt was, één van de vele toegekende vrijheden die nu geëvolueerd is naar een zomerkermis. Voor keuringen van het vee liepen de boerderijen leeg en smolten vee en boeren samen tot een onoverzichtelijke massa ruggen, hier op het Stee. Kasseien kregen ronde koppen door het schoeisel en de wagenwielen die over straatstenen schuurden, eeuwenlang.

De tocht rond het Stee begint aan de trotse Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaartkerk, die men ter plaatse “de kathedraal van het Noorden” noemt. Zijn neogotische toren spietst zich in het luchtruim tussen zwarte vogels en zware wolken, of laat zijn gouden weerhaan schitteren in de azuurblauwe lucht, wijzend naar de hemel zichtbaar tot over de grenzen van het dorp.

Hij troont naast het kerkhof, waar vele geslachten ons zijn voorgegaan vooral sinds het edict van 26 juni 1784, uitgevaardigd door de Oostenrijkse keizer Jozef II. Van dan af mocht niemand meer in de kerk begraven worden en moesten de kerkhoven verdwijnen uit het centrum van de dorpen en steden. Watervliet vroeg en verkreeg een uitzondering op die tweede regel, omdat de landerijen buiten de bebouwde kom langdurig onder water stonden tijdens de wintermaanden.

Op het ommuurde kerkhof rusten onder meer Angeline de Massiet tot 1788 vrouwe van Watervliet, verscheidene baljuws en burgemeesters, Reinier-Grégoire Dubosch, commissaris van het Directoire in het Scheldedepartement tijdens de donkerste jaren van de Beloken Tijd, waartoe hij trouwens zelf een kwalijke bijdrage leverde. Helemaal vooraan staan de kruisjes van 29 van de 47 oorlogsslachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog. Veertig vielen er tijdens de bevrijdingsgevechten in 1944.

Naast de kerkhofmuur, ten zuidoosten van de kerk, loopt een smalle weg recht naar een boerenwoning. Hier bevond zich de verblijfplaats van de heren van Watervliet. Het is niet heel duidelijk of ook Hiëronymus Lauwerijn hier al resideerde. De voornaamste verblijfplaatsen van de familie bevonden zich in Mechelen en in Brugge. Vanuit zijn Watervlietse stek leidde Hiëronymus de bedijkingen, bouwde een haven, richtte een somptueuze kerk op en plantte een reeks huisjes neer langs de oost- en zuidzijde van het Stee. Zeker is dat er later een heerlijke verblijfplaats werd opgericht ten zuidoosten van het kerkkoor, ten noorden van de huidige boerenwoning. Ook de omwalling is nog gedeeltelijk bewaard. Het eigenlijke kasteel, enkel nog bekend van een tekening, werd volgens sommige bronnen afgebroken in 1828.

De huidige woning aan het einde van de weg deed enkele eeuwen geleden dienst als remise of koetshuis. Bij een proefopgraving in 1963 doken alleszins resten van een gebouw op. De onderzoeker stootte op fundamenten en kelders van een mogelijk 18de-eeuws, in omvang vrij bescheiden gebouw, dat ook geattesteerd werd op verschillende kaarten, onder meer van de Ferraris.

Op de plaats van de huidige gemeenteschool stond in de 17de eeuw een brouwerij, Lauwerijn had het privilege om bier te brouwen gekregen van Filips de Schone. Het water opslorpende brouwersambt vereiste een bijzondere waterput. Die ligt op het plein onder de bomen vóór de oostzijde van het stadhuis en velen weten nog hoe Petrus Haerens er omstreeks het midden van de 20ste eeuw een rode pomp plaatste om zijn vrachtwagens een wasbeurt te geven. Die waterput was verschillend van de put waaruit de gemeentepomp haar water zoog. De vrij monumentale pomp van blauwe hardsteen, opgebouwd in streng classicistische stijl, staat er sinds 1781.

Terugkerend naar de schoolpoort vermelden we nog dat hier in de 18de eeuw de weduwe van schout Pieter Dubosch woonde. Haar huis ging over op haar oudste zoon, de al vermelde Reinier-Grégoire, notaris en procureur van Watervliet tijdens de Franse tijd, een verwoed jakobijn en commissaris van het Directoire (uitvoerende macht) in het kanton Kaprijke. Van 1801 tot zijn dood in 1811 was hij burgemeester van deze gemeente. Zijn oudste zoon, die dezelfde voornaam droeg, was nog veel belangrijker. Hij was tussen 1795 en 1799 commissaris van het Directoire in het ganse Scheldedepartement. Door zijn streng despotisme droeg hij ertoe bij dat de dagen in de Beloken Tijd nog donkerder werden. Zijn willekeurig en heerszuchtig beleid leidde ertoe dat in Overmere de Boerenkrijg losbarstte. Vooral zijn acties in het Waasland en het Gentse leidden tot veel bloedvergieten. Hij vervolgde met niet-aflatende onverzettelijkheid al wie zich wilde onttrekken aan de verplichte leningen, de conscriptie en de beëdiging van de clerus. Watervliet heeft hij nochtans verdedigd en hij redde op één na alle eigendommen en kunstschatten van de kerk.

Het schoolhuis zelf draagt een lang verleden mee. Hier woonde de eerste met naam bekende pastoor, Adriaan Witthooghe, die in 1510 in het koor van de kerk begraven werd. Tot de Franse tijd verbleef hier één van de kapelaans. Niettegenstaande de eden die pastoor Cruyssaert wél had afgelegd, werd de kapelanij door de Fransen opgeëist om er een gendarmerie in onder te brengen. Toen de aanpassingswerken voltooid waren, gingen de gendarmes evenwel naar IJzendijke en het huis werd verkocht als nationaal goed. De koper was... vader Dubosch, de buurman! Van alle eigendommen van de kerkfabrieken in het kanton Kaprijke is er slechts één op die manier verkocht: deze woning. In de Hollandse tijd ontstonden discussies tussen de familie Dubosch en de kerkfabriek, die het huis terugeiste, evenwel zonder resultaat, want er was juridisch geen speld tussen te krijgen. In de 19de eeuw kwam het volledige pand in het bezit van de gemeente, die er een school in onderbracht.

Alleen pastoor Witthooghe woonde in het huidige schoolhuis. De tweede en de derde met naam bekende pastoor betrokken twee huisjes langs de westzijde van het Stee, aan de noordelijke hoek van de Calusstraat. Als Joos Van Spiere in 1521 in Watervliet benoemd wordt, vestigt hij zich in het gebouw waar nu de pastorie is, maar dat toen een totaal ander uitzicht had. Het piepkleine huisje bestond op de gelijkvloerse verdieping uit een keuken en een woonkamer, beide naast de gang, met een paar zolderkamertjes onder het dak. Het stond met zijn zijgevel naar het Stee gekeerd en dat bleef zo tot 1774. In dat jaar metselde pastoor Verduyn de eerste steen van een nieuwe pastorie. Het gebouw met classicistische gevel is opgevat als een rijconstructie. Opvallend aan de voorgevel is het uitspringende middenrisaliet (risaliet = een gedeelte van de gevel dat over de gehele hoogte vooruitspringt), bekroond met een driehoekig fronton met oculus. De oorspronkelijke indeling bleef bewaard en hier en daar zijn nog originele rococo-elementen In stucwerk te bespeuren. Twee jaar na de bouw van de pastorie werd pastoor Cruyssaert benoemd. Hij onderscheidde zich van het gros van de clerus door de eed van haat aan het koningschap af te leggen, die voorzien was in de constitutie van het jaar III van de Franse Republiek. In het Scheldedepartement was hij één van de 176 beëdigden op 1.315 priesters. Hij schaarde zich hiermee aan de zijde van de Jakobijnen, die in deze streek blijkbaar een goede voedingsbodem vonden.

Hier leefde ook van 1835 tot 1866 de dynamische pastoor Ameye die een godshuis bouwde in de Kloosterstraat. Toen het in 1868 onder dak stond, twee jaar dus na het overlijden van de pastoor, stortte het door een grote storm in en niemand had de moed om opnieuw te starten. Daardoor moesten vele wezen, ouderen en zieken naar andere oorden uitwijken.

Twee huizen voorbij de pastorie ontmoeten we een ander beschermd monument: het stadhuis, eertijds scepenhuus. Naar verluidt, stond van in den beginne het schepenhuis steeds op dezelfde plaats, doch over dat gebouw en zijn directe navolgers hebben we geen gegevens. Het laatste schepenhuis stortte in 1780 bij gebrek aan onderhoud in. Een jaar later kwam het huidige stadhuis tot stand: een gebouw opgericht in regionale laatclassicistische stijl. De dubbele poort ten westen van de pui was de toegang tot het “steen”, een gevangenis die behoorde bij de vierschaar. Het interieur van het stadhuis werd volledig gemoderniseerd. Op de waaier boven de ingangsdeur bevond zich tot voor kort het wapenschild van Watervliet, dat toegekend werd bij Koninklijk Besluit in 1828. Het lijkt heel goed op dat van de familie Lauwerijn zelf, met dit verschil dat er op het gemeentelijk wapen een ster met zes punten voorkomt en op dat van Lauwerijn één met vijf punten. Ster en maan symboliseren de donkere tijden, de golven het water en de lelie duidt op het vruchtbare, op het water gewonnen land. Net als de pastorie is ook dit gebouw opgevat als een rijhuis. Hierdoor en door de banaliserende grijze gevelbekleding is zijn invloed als identiteitsbepalend element op de omgeving nogal zwak.

Juist vóór het stadhuis plantten Franse revolutionairen en Watervlietse Jakobijnen op het einde van de 18de eeuw een Vrijheidsboom. Bij nacht werd hij afgezaagd door inwoners die het niet eens waren met de vreemde bezetting en de manier waarop het er hier aan toeging. Dat gaf natuurlijk aanleiding tot represailles. Het zou evenwel veel erger geweest zijn indien Reinier-Grégoire Dubosch zich niet lankmoedig had gedragen tegenover zijn geboortedorp.

In 1735 stonden op het Stee ook schavotten, waarop vonnissen werden voltrokken, onder meer aan tweeëntwintig “Egyptenaren”. In die tijd sprak men over Egyptenaren zodra de huidskleur wat donkerder was dan die van de autochtonen. Zij werden door de Watervlietse vierschaar veroordeeld om de heerlijkheid te verlaten voor zonsondergang, het graafschap binnen de drie dagen en al de landen waarover de koning regeerde binnen de acht dagen. De recidivisten werden aan de palen gebonden en gegeseld “ten lopende bloede”; daarbij werden ze gebrandmerkt in de werkelijke zin van het woord: onder de oksels werd, met een gloeiend ijzer, een galg in hun huid gebrand. Hierdoor wisten ze dat ze bij een eventuele volgende veroordeling niet meer aan de dood zouden ontsnappen. Niet-recidivisten werden enkel gegeseld.

In 1927 werd ten westen van het stadhuis een woonhuis gebouwd voorzien van een fraaie bekleding in geglazuurde tegels. Hier was halverwege de 18de eeuw een school gevestigd, en samen met het volgende huis vormde het daarna de herberg Den Groenen Boomgaard, tot het begin van de 20ste eeuw.

De Ketterijstraat roept herinneringen op aan een periode tijdens de godsdienstoorlogen: het Twaalfjarig Bestand, in het begin van de 17de eeuw. Toen werd de kerk op een zeker ogenblik gebruikt door katholieken en protestanten samen, en nadien door de protestanten alleen. Rond 1830 lag daar een kasseibaantje van drie meter breed. De herberg De Witte Swaen wordt al vermeld in 1503 en is in Watervliet de oudste gedateerde en nog in functie zijnde herberg. Lang kan hij er in 1503 nog niet gestaan hebben aangezien de Jeronimuspolder slechts twee jaar vroeger werd bedijkt. De Calusstraat was destijds de weg naar Brugge over Aardenburg en dwarste de Lathouwersstraete, waardoor de landerijen van de Jeronimuspolder beter bereikbaar werden. De naam “Calestraete” bestond zeker al in de 17de eeuw. Anders dan op de dijken waren hier geen bomen nodig om de opgehoogde aarde vast te houden zodat dit bijgevolg een ‘kale’ straat was.

Het hoekhuis aan de noordzijde van de straat (nu een apotheek) was eeuwenlang de afspanning Den Gouden Appel. Zij bestond onder die naam zeker in de 17de eeuw en bleef bestaan tot in de tweede helft van de 20ste eeuw. De woning was oorspronkelijk eigendom van de kerk en deed dienst als woning voor de pastoor. Het gebouw werd pas in het begin van de 18de eeuw aan een privépersoon verkocht. Naast de afspanning, op de plaats van de huidige moderne woning, was een hek, waarachter het kantoor van schout Pieter Jan Bernard Dubosch stond, de grootvader van de beruchte commissaris Reinier-Grégoire Dubosch. Noordwaarts van de huidige slagerswinkel stond één van de voornaamste afspanningen: De Dry Coninghen. Haar ontstaan gaat zeker terug tot de 17de eeuw, mogelijk tot de 16 de eeuw. Ouderen hebben ze nog gekend onder het uithangbord Den Loozen Boer.

Even verderop stond Den Witten Leeuw, later Den Gouden Leeuw, en recht ertegenover De Gouden Sterre, die zijn naam gaf aan het vierkante huizenblok (de sterre), dat steunt op de kaaimuren van de havenkom. Inderdaad, bij graafwerken enkele decennia terug werden hier resten van oude kaaimuren blootgelegd. Hier voeren de schepen binnen langs de Wulfsgeule, die men nu de Menne en de Gaaimenne noemt, om daarna diagonaal de Annapolder te dwarsen langs de Wulfskreke, nu de Mollekotse Kreek. Die haven was het doel van Lauwerijns gigantische onderneming. Aan de noordzijde van het Stee staat nog de boterbank, als aandenken aan de drukke dinsdagmarkt. In de 19de eeuw stonden er nog drie op het Stee. Ze werden geplaatst in 1788. Tijdens de bevrijdingsgevechten in 1944 werd de laatste stukgereden door een Duitse pantserwagen. In 1995 werd ze een tweede maal gerestaureerd en kreeg ze opnieuw haar uitzicht van voor de Tweede Wereldoorlog.

In januari 1933 richtte het bestuur van de muziekmaatschappij “Eendracht maakt macht” een aanvraag tot het gemeentebestuur voor de oprichting van een muziekkiosk op het Stee. Het gemeentebestuur ging op de vraag in en vertrouwde de uitvoering van de werken toe aan Edmond en Eduard Verplancke, aannemers uit Watervliet en ereleden van de maatschappij. Zoals te lezen staat op twee inscriptiestenen op de onderbouw werd de kiosk op 13 augustus van hetzelfde jaar plechtig ingehuldigd. Een voor die gelegenheid georganiseerd internationaal festival voor harmonie- en fanfaregenootschappen zorgde voor de feestsfeer. Het werd een evenwichtige, achthoekige constructie op- een bakstenen onderbouw, met een sokkel in beton (?), versierd met kruismotieven in gele baksteen. Een smeedijzeren traliewerk dient als borstwering. Een gietijzeren trap geeft toegang tot het betonnen podium. Acht slanke gietijzeren zuiltjes, versierd met gestileerde acanthusbladeren, dragen het overkragende tentdak. De overgang naar de kroonlijst wordt gevormd door een smeedijzeren netwerk en fraai uitgewerkte kraagstukken waarin telkens twee gestileerde lieren worden voorgesteld. In 1986 werd de kiosk als monument beschermd. Hij wordt nog regelmatig gebruikt.

En zo zijn we aangeland hij ons vertrekpunt: de Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaartkerk, de laatste prestigieuze getuige van stoute dromen, die de werken bergt van kunstenaars die tot Vlaanderens grootsten behoren. Wij ontmoeten er de beeldhouwers Jacques Sauvage, Hendrik Pulinx senior, Heydelbergh en Lucas Faydherbe; de orgelbouwer Boudewijn Ledon; de drukker Plantijn; de schilders Joost de Laval, Daniël Seghers, Gaspar De Crayer, Jan Metsys, en bovenal de Meester van Frankfurt. De architectuur kwam wellicht van Rombout II Keldermans, de prins van de Brabantse gotiek. In het hoogkoor rust de man aan wie we het bestaan van Watervliet te danken hebben, de dromer, de denker, de bouwer, de schouder ook waarop een koning steunde, de opvoeder van Karel V, keizer van het Heilige Roomse Rijk.

Het jonge Watervliet schitterde kortstondig. Daarna wisselden sombere en goede periodes elkaar af als magere en vette jaren. De droeve dagen kwamen er vooral door oorlogen en troebele tijden. De voorspoedige waren het resultaat van hard Werken op vruchtbare gronden. De landbouw werd een bron van welvaart. Vandaag daarentegen geeft de toekomst aanleiding tot ongerustheid. De boer heeft geen werk meer, de meeste jongeren wijken uit, de ouderen verdwijnen uit het dorpsleven. Iedere 250 jaar werd Watervliet geboren of herhoren: een eerste maal méér dan 1000 jaar terug, een tweede maal 750 jaar geleden en een derde keer in 1500. Heeft het nu te lang geleefd, dat het de kracht niet meer zou vinden om zich met de toekomst te verzoenen?

Interessante gebouwen

O.L.Vrouw Hemelvaartkerk

Deze kerk werd gesticht door Jeronimus Lauwerijn van Brugge en gebouwd tussen 1503 en 1540. Zij heeft de roepnaam “de Kathedraal van het Noorden” verkregen omwille van haar opmerkelijke architectuur en vooral haar buitengewoon rijk interieur. Deze kerk kan beschouwd worden als een authentieke museale site van kerkelijk erfgoed en religieuze kunst. Meer informatie vind je op een aparte pagina. [interne link naar pagina Sint-Laureins in vogelvlucht – Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaartkerk van Watervliet]

Stee

Op het mooie marktplein of Stee, voor de kerk zien we de waterpomp (1781) gerestaureerd in 1996, één van de drie boterbanken (1788) waarop in de vorige eeuw de boerinnen op marktdagen zuivelproducten verkochten. Ook de kiosk (1932-1933), het stadhuis (1781) en de pastorie (1774) zijn oogstrelende architecturale bouwwerken. Dit dorpsgezicht is officieel beschermd.

Interessante beelden

De huilende wolf YSENGRYN

"Ic (Reynaert) maectene (Ysengryn) moonc ter Elmaeren".
Reingert van Watervliet werd monnik te Elmaere in 1197 en prior in 1198. Zijn Ysengryn en Reingert soms dezelfde persoon?

Dit beeld (in opdracht van het gemeentebestuur) van Jeannine Van Landschoot werd te Watervliet geplaatst in 2001 als slot van de feestelijkheden Watervliet 2000.

Inleiding

Dit dorp heeft een rijke geschiedenis. Sint-Niclaes ter Varent was een haventje dat zich in het huidige Zeeuws-Vlaanderen bevond. In de 16de eeuw werd de heerlijkheid Waterland gesticht. Hier lag ook het klooster ‘Elmare’. Dit klooster is helemaal verdwenen door de vernielende en herhaalde overstromingen uit de 14de eeuw. De naam Elmare komt voor in het beroemde verhaal ‘Vanden Vos Reynaerde’, paradepaardje van onze vroege letterkunde. Het dierenepos werd in de 13de eeuw geschreven door ‘Willem die Madoc makede’. Door twisten tussen de katholieken en de protestanten ging rond 1670 elk zijn weg. De katholieken bouwden een nieuwe kerk in ‘den Oudeman’; de protestanten stichtten Waterlandkerkje.

De Sint-Niklaaskerk (1672) heeft een opmerkelijk rococo-interieur dat integraal werd gerestaureerd. De vele typische kreken in de omgeving zijn echte parels van de natuur met een opmerkelijke fauna en flora. In de Oudemanskreek staat sinds 1995 een beeldengroep van de kunstenaar Chris Ferket: ‘Als de vos de passie preekt, boer let op je ganzen!’. Deze beeldengroep verwijst naar het vergane klooster Elmare. Blok-, Hollandersgat-, Vrouwkenshoek- en Molenkreek zijn pleisterplaatsen voor vissers en vogelliefhebbers; alsook de Val, de Zouteput en de Geuzeput.


Belangrijke gebouwen

Sint-Niklaaskerk

Dit zaalkerkje werd in 1672 gebouwd. Het werd in 1850 vergroot en kreeg toen zijn toren. Merkwaardig is het gerestaureerde 17de eeuwse Sint-Niklaasaltaar in de zijkapel en het laat 18de eeuws hoogaltaar.. Het rococogewelf dateert uit 1773. Eveneens uit die periode dateert het hoogaltaar dat rijk is uitgewerkt. De glasramen geven dit rijk aangeklede kerkje een intieme sfeer. De kerk heeft een mooie verzameling gerestaureerd zilver- en koperwerk.

Belangrijke beelden

Beeld "Als de Vos de passie preekt"

Deze beeldengroep werd geplaatst in de Oudemanskreek. Dit werk van Chris Ferket werd gewonnen door de gemeente Sint-Laureins in de wedstrijd Een thuis voor een beeld in 1995. Het monument verbeeldt het spreekwoord “Als de vos de passie preekt, boer pas op uw ganzen”. Ondertussen staan over de vijf deelgemeenten van Sint-Laureins een tiental Reynaertbeelden. Een fietsroute van 32km, de Reynaert Fietsroute, gidst u via polderwegen en kreken naar elk van deze tien beelden waardoor u op een aangename manier kunt kennismaken met de Reynaertlegende.

Net naast de plaats waar op het einde van de 14de eeuw het verdronken Elmare lag, vind je de pittoreske kroeg ‘De Roste Muis’. Wie weet geven ze je daar wel meer details over de vroegere eigenares aan wie de kroeg haar naam te danken heeft…

Inleiding

Sint-Margriete ligt in een vlak polderlandschap met een viertal visrijke kreken. In het dorpscentrum staat de neogotische Sint-Margarethakerk (1881-1882). Op weg naar het kerkplein staat het beeld van Reynaert voor de troon van Koning Nobel.
In de wijde omgeving zijn er vier grenspalen of tiendenpalen. Dit waren afbakeningen tussen de bezittingen van de Gentse Sint-Baafsabdij (initialen SB), de Sint-Pietersabdij en de gronden van het bisdom Doomik. Het zijn overblijfselen uit de 15de en de 16de eeuw.

Belangrijke gebouwen

Sint-Margarethakerk

De neogotische kerk uit 1881 beheerst heel het polderlandschap. Haar aankleding is interessant, vooral het O.-L.-Vrouwaltaar en het hoogaltaar. Verder zijn er enkele 17de en 18de eeuwse schilderijen te zien. Enkele elementen herinneren aan de vroegere kerk: de kuip van de gotische doopvont, de schilderijen en het Sint-Margarethabeeld (1750). De altaren, de preekstoel en de kruisweg zijn typisch neogotisch. Op het kerkhof staat de Sint-Margarethakapel (1727) met binnenin een waterput. De ommegang ter ere van Sint-Margaretha werd onlangs mooi gerestaureerd. Vroeger was dit een bedevaartsplaats. Historisch gezien is dit de vijfde kerk van Sint-Margriete. De vorige kerk stond op de huidige toegangsweg van het kerkhof (koor ter hoogte van het kruis).

Belangrijke beelden

Bas-reliëf "Reynaert voor de Troon van Koning Nobel"

Beeld en sokkel in harde rode graniet "Multicolor-Red" uit India.

Figuren:

  • Koning Nobel de leeuw
  • Bruun de beer
  • Canticleer de haan
  • Tiecelijn de raaf

Om zijn wandaden wordt de vos voor het hof van de koning gedaagd.

Eén van de boodschappers is Bruun de beer, die tot zijn schade en schande naar de boom wordt gelokt, waar volgens de vos honing te vinden is. De beer komt klem te zitten in de boom en wordt door de bevolking (o.m. van Absdale) deerlijk toegetakeld.

De belangrijkste aanklager is Canticleer de haan. Hij verhaalt voor het hof hoe Reynaert plots opdook in een monnikspij met staf, "Die Hij Haalde In Elmare". Het verdronken Elmare paalde aan Sint-Margriete. De vos beweerde dat hij nu pelgrim en kluizenaar was, en afzag van het eten van vlees.

De haan liet opgelucht zijn kroost buiten de omheining van het erf, waarna de vos toesloeg.

Voor het hof verklaart de haan: "Van mijn vijftien kinderen heeft de ongure er slechts vier gelaten." Een monument voor de vier overblijvers staat te Kruishoutem. De vos doodde ook Coppe de kip. Zij ligt begraven in een monument voor haar te Deinze.

 

Inleiding

Sint-Laureins is vermoedelijk ontstaan in de 12de of 13de eeuw als een nederzetting van turfstekers. 14de- en 15de-eeuwse bronnen vermelden de volgende plaatsnamen: Sinte Lauwereins ter Woestinen (1323), Sinte Laureins ten Moere (1326) en Sente Laureyns ten Blocke (1436).

De laatgotische Sint-Laurentiuskerk is een beschermd monument. Opmerkelijk is de kooromgang, een zeldzaamheid in een landelijke kerk. Het interieur is rijk aangekleed. Het vroegere hoogaltaar is getooid met een schilderij van Caspar de Crayer. De 17de eeuwse altaren zijaltaren zijn pareltjes van barokkunst. Deze kerk bezit een zeldzame 16de eeuwse kelk, een mooie collectie zilver– en koperwerk, alsook enkele prachtige oude gewaden.

De gemeente wordt bestuurd vanuit het neogotisch gemeentehuis (1902). Een devotiekapel uit de 19de eeuw is een bezoekje waard. Aan de rand van het centrum staat het godshuis (1843-1849). Van ver in de omgeving zie je de koepel. Hier in het godshuis werden zieken, bejaarden, gehandicapten en wezen opgevangen. Momenteel zijn er restauratiewerken aan de gang om het grote gebouw een nieuwe bestemming te geven. In de gemeente is ook het Plattelandscentrum Meetjesland gevestigd.

Het Leopoldkanaal werd gegraven tussen 1846 en 1848. Het vormt zowat de natuurlijke grens tussen polder en houtland. Vissers kunnen hier hun hart ophalen.

Interessante gebouwen

Gemeentehuis

Aan dit gebouw (gebouwd in 1902) werd op 1 mei 1995 een vleugel aangebracht voor de uitbreiding van de administratieve diensten.

Sint-Laurentiuskerk

Deze beschermde gotische kerk dateert grotendeels uit de 16de eeuw. De toren bevat oudere elementen. Wie even op het kerkhof gaat ziet aan de zuidzijde op de muren meerdere sporen van verbouwingen.

Binnenin is vooral het houtsnijwerk belangrijk. Het 17de eeuwse koorgestoelte maakt de overgang van de renaissance naar de barok. De eveneens 17de eeuwse altaren zijn interessante voorbeelden van polychroom beschilderd houtwerk en geven dit kerkinterieur een rijke aanblik. Het schilderij ‘De kroning van Maria’ van de hand van Caspar de Crayer is afkomstig uit de kloosterkapel te Vrasene en werd recent in dit altaar geplaatst. De preekstoel is 19de eeuws.

Godshuis

Het bouwen van het godshuis was een daad van christelijke naastenliefde. Het immense gebouw werd bedacht door pastoor Andries van de gemeente Middelburg en werd gefinancierd door de gefortuneerde en godsvruchtige juffrouw Antonia Van Damme.

Antonia Van Damme zag het levenslicht te Sint-Laureins in 1787 en stierf er in 1879. Kanunnik (en pastoor) Andries werd in zijn jeugd geconfronteerd met de onmenselijke manier waarop de zieken uit de streek van Brugge werden vervoerd om verzorgd te worden. Het doel van beide weldoeners was duidelijk: een tehuis bezorgen aan wezen, ouden van dagen, zieken en gehandicapten.

Tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 deed het klooster zelfs dienst als schuiloord voor de dorpelingen, vluchtelingen en tevens als burgerlazaret. Het godshuis overleefde het geweld van twee wereldoorlogen.
Antonia Van Damme heeft destijds dit gebouw geschonken aan de C.O.O. (het huidige OCMW).

Momenteel wordt het Godshuis uitgebaat als een feestzalen- en seminariecomplex met een 70-tal hotelkamers, een bar en restaurant Antonia’s Brasserie. Er zijn eveneens wellness faciliteiten voorzien.