HomeActiviteitenActiviteiten 2012

 

Romeinse Kustverdediging

Lezing op zondag 26 februari 2012 om 10 uur door Dr. Wouter Dhaeze

wouter-dhaeze-foto-03

Wouter Dhaeze,  stadsarcheoloog van Oudenburg, bekeek hij hoe de militaire infrastructuur, zowel langs de Engelse kust als langs de continentale kust functioneerde in het kader van de kustverdediging. Vooral het feit dat Wouter Dhaeze de Europese kustverdediging in zijn geheel bestudeerde, bracht nieuwe inzichten met zich mee. Wat in de Europese militaire context gebeurde vindt hij ook terug in onze streek waar de Romeinse militaire kampen van Aardenburg, Oudenburg en van Maldegem-Vake gekend zijn. Om het concrete leven in deze castella te achterhalen bestudeerde hij niet alleen de archeologische vondsten, maar ook de teksten, epigrafische en numismatische gegevens, enz.   Die situeert hij binnen de geografische en geologische situatie van onze streek.

In historische teksten uit de 3de en 4de eeuw na Chr. wordt beschreven hoe Romeinse generaals Frankische en Saksische piraten bestrijden. In tegenstelling tot meer recente tijden werd piraterij toen op het vasteland bedreven, niet op open zee. In het begin was deze piraterij eerder kleinschalig en vond deze enkel tijdens de zomermaanden plaats. In die fase werden enkel de kustgebieden geteisterd. Vanaf het einde van de 3de eeuw werd het probleem van de piraterij ernstiger. De vloten van de piraten werden groter en voeren steeds meer de rivieren op tot diep in het Gallische binnenland. De piraterij was voornamelijk problematisch in de periodes dat de Franken en Saksen controle hadden over het Nederlandse Deltagebied. Dit gebied was een uitstekende uitvalsbasis voor het houden van raids op de vlakbij gelegen Noord-Gallische en Britse kusten.

Uit recent onderzoek blijkt dat reeds op het einde van de 2de eeuw en wellicht reeds vroeger piraten opdoken en dus niet zoals aangenomen pas een eeuw later in de laat-Romeinse keizertijd. De mondingen van de grote rivieren in Nederland waren vermoedelijk al vanaf keizer Hadrianus (117-138 na Chr.) militair beveiligd. De kustverdediging groeide daarna vanuit Germania Inferior, het gebied dat ruwweg overeenkomt met het huidige Zuid-Nederland, richting Gallia Belgica. In de late keizertijd werd uiteindelijk ook de Normandische en Bretoense kust beveiligd. Ook langs de zuidoostkust van Engeland was een kustverdediging opgeworpen.

wouter-dhaeze-foto-01

Deze kustverdediging, opgebouwd uit vlootbasissen langs de kust en hulptroepenkampen dieper het binnenland in, was geen permanent systeem maar werd enkel geactiveerd op momenten van verhevigde piraterij. De Romeinen slaagden enkel tijdens periodes van sterk bestuur een goed functionerende kustverdediging op te zetten. Deze maakte bovendien vaak deel uit van een consolidatiepolitiek waarin ook andere elementen van grens- en/of diepteverdediging waren betrokken. Indien mogelijk werd gekozen voor een gecombineerde inzet van de vloot, infanterie en cavalerie. Dit had het meeste kans van slagen.

Biografie

Wouter Dhaeze (°1977) behaalde in 2000 het diploma van licentiaat in de archeologie aan de Universiteit Gent. In 2001 werkte hij op de archeologische sites van Heinstert en Clairefontaine (provincie Luxemburg) en daarna startte hij de opgravingen aan de zuidwestelijke hoek van het Romeinse castellum van Oudenburg op. Van oktober 2001 tot september 2005 was hij verbonden aan de vakgroep archeologie van de Universiteit van Gent waar hij de opgraving van het castellum van Maldegem-Vake uitwerkte en de materiele cultuur van enkele andere militaire sites bestudeerde. Hij was toen ook betrokken bij de opgravingen in Pessinus (Turkije) en de veldprospecties in de Potenza Vallei (Italië). In 2006 en 2007 werkte hij in opdracht van het VIOE als projectarcheoloog op de site Menen-Kortewaagstraat. Sedert 2008 is hij werkzaam in Oudenburg als stadsarcheoloog. Onlangs verdedigde hij zijn doctoraal proefschrift “De Romeinse kustverdediging langs de Noordzee en het Kanaal van 120 tot 410 na Chr”.

Verslag

De spreker deelde zijn lezing in 3 delen in: het bedreigde gebied, de bedreiging zelf en het verdedigingsdispositief. Het gebied waarover sprake in de lezing was Germania inferior (met de kust van Nederland en het oosten van België), Belgica (de rest van België) en Lugdunensis (Frankrijk). Dit gebied werd bedreigd door Germaanse piraten. Het was een geliefkoosd doelwit omdat er in Gallië Romeinse villa’s waren met welvarende domeinen. In een eerste fase bleven de aanvallen beperkt tot de eigenlijke kustzone en in een latere fase drongen de aanvallers dieper in het binnenland door. De spreker vond de term “piraterij” niet echt correct, omdat deze term heden ten dage een negatieve connotatie heeft en ze een andere betekenis had in de Romeinse tijd. De Germaanse “piraten” waren ook niet actief op zee zelf (er werden geen schepen geënterd), maar ze gebruikten de zee alleen maar om op land te komen. Vandaar dat de termen “raids” of “invallen” beter op hun plaats zijn.

bedreigde-gebied-germaanse-piratenWie waren nu die invallers?

Het waren Germaanse stammen die langs de kust van het huidige Holland, noordwest Duitsland en Jutland woonden: Chauken, Friezen en Saksen. De Chauken leefden in het kustgebied van noordwest Duitsland en de Saksen waren een verzameling van stammen uit de streek van Holland en noordwest Duitsland. De raids namen toe naarmate het Romeinse tijdvak vorderde en vooral halfweg de 3de eeuw na Chr. nam hun aantal sterk toe. Tot vóór de 3de eeuw was de vaarafstand op zee voor de Germanen vrij lang: 500 tot 600 km, wat met hun type boten niet zo evident was. In de 3de eeuw waren een aantal stammen al meer naar het zuiden geëmigreerd, waardoor de vaarafstand korter werd en de raids toenamen. In het begin waren de raids seizoensgebonden, namelijk in de zomermaanden omdat de Noordzee toen rustiger was. De aanvallen waren een “hit en run” fenomeen en Romeinse militaire installaties werden vermeden. Als de vloot groot genoeg was dan splitsten de aanvallers zich op in meerdere groepen.

De spreker vergeleek de Germaanse aanvallen met deze van de Vikingen enkele eeuwen later. Op het einde van de 8ste eeuw en het begin van de 9de eeuw waren de invallen van de Noormannen eveneens kleinschalig en beperkt tot het kustgebied. Nadien (vanaf 930 - 950) kwamen de Noormannen met grotere vloten en werden steden dieper in het binnenland aangevallen. De Noormannen overwinterden zelfs in de streken waar ze binnenvielen en nog later koloniseerden ze bepaalde gebieden, bijvoorbeeld het hertogdom Normandië en het koninkrijk Dublin. De eerste fase van de invallen in de Romeinse tijd waren dus vergelijkbaar met deze van de Vikingen, en ook een deel van de tweede fase was vergelijkbaar. Ook de Germanen koloniseerden later delen van de gebieden waar ze invallen deden.

boot-van-nydamWat waren de oorzaken van de Germaanse invallen?

Een eerste oorzaak was de vernatting van de stamgebieden van de invallers, waardoor de Friezen meer naar het zuiden trokken. Een tweede oorzaak was de bevolkingstoename (bvb. bij de Chauken) wat tot een voedseltekort leidde. Deze beide oorzaken staan de laatste tijd wel ter discussie. Men neemt nu eerder de sociale stratificatie in de Germaanse maatschappij als belangrijkste oorzaak van de raids aan. Bepaalde families werden machtiger door meer geld en rijkdom te vergaren en konden daarmee meer mensen van hun volk aan zich binden. Deze rijkdom haalden zij onder meer door de invallen in Romeins gebied. Bij de buit die zij bij die raids meenamen waren slaven, waaronder ambachtslieden. Dit is aangetoond door archeologisch onderzoek waarbij Romeinse pottenbakkerijen in Germaans gebied werden teruggevonden in een tijd waarin de Germaanse techniek veel primitiever was dan de Romeinse. Ook edelmetalen en Romeins vee werden meegenomen. De raids zijn dan ook te beschrijven als een vorm van economie. De Duitse socioloog en etnoloog Georg Elwert gebruikte hiervoor de term “Gewaltmarkt”. Krijgsconflicten werden dus bepaald door economische motieven. De centrale figuur bij de Germanen was de warlord die op eigen kosten zorgde voor het onderhouden van krijgers. Hij werkte voor eigen rekening en bij toenemende rijkdom kon hij meer krijgers aantrekken.

De raids werden ook in de hand gewerkt door de interne zwakte van de Romeinen, wanneer troepen uit de streek teruggetrokken werden of indien er een interne strijd was tussen Romeinen onderling. Ook de verbeterde organisatie van de Germaanse legers speelde een rol.

De invallen konden ook toenemen toen de boten van de Germanen verbeterden. De eerste boten van de Germanen in de ijzertijd waren niet zo geschikt om op zee te varen. Ze werden voortbewogen door te peddelen. De “boot van Hjortspring” is een voorbeeld van dit type schip. Er werden echter verbeteringen aangebracht doordat de kennis over de botenbouw bij de Germanen toenam, onder meer door spionage en door informatie van Germanen die gediend hadden op Romeinse schepen. De verbeteringen waren dus gebaseerd op de Romeinse botenbouw. De Germanen maakten bij hun nieuwe schepen gebruik van klinkerbouw, het overlappen van de boegplanken, het gebruik van roeispanen in plaats van peddels, het roer en het gebruik van spijkers. De “boot van Nydam” is het type boot dat de Saksen later gebruikten. Toch gingen de Germanen ook met deze schepen niet lang op open zee, maar slechts voor een kortere tijd of voor het oversteken van het Kanaal. Hun boten hadden nog geen kiel en geen zeil. Dit laatste kwam er pas in de 8ste eeuw, bij de Vikingen.

lezing-romeinse-kustverdedigingHoe gingen de Romeinen om met de bedreigingen?

In de eerste plaats stuurden ze een expeditieleger naar het gebied waar de raid plaats vond. Bij een kleine inval waren dit hulptroepen en bij een grotere een deel van een legioen (dus elitesoldaten). Er werden ook strafcampagnes gevoerd in het stamgebied van de invallers. Deze campagnes waren soms zeer brutaal, waarbij een volledige stam werd geëlimineerd. Mannen werden meegenomen als slaaf en om in de amfitheaters voor de wilde dieren gegooid te worden. Dit allemaal als afschrikkingsmiddel. Ter voorkoming van raids probeerden de Romeinen de Germanen ook rustig te houden door ze te betalen in zilver of goud, door Germanen in Romeinse krijgsdienst te nemen of door handelsrelaties met hen aan te gaan.

Na aanhoudende invallen werd een kustverdediging georganiseerd. Deze verdediging bestond uit een actief deel (de vloot) en een passief deel, waarbij de kust zelf versterkt werd met installaties. Ook het hinterland werd verdedigd. Een kustverdediging was een zeldzaam gegeven in het Romeinse rijk: het bestond alleen in onze streken, de Franse en de Britse kust, aangezien de andere grenzen van het rijk niet aan een kustgebied lagen dat blootgesteld was aan invallen. Gans de Middellandse Zee bijvoorbeeld was volledig omringd door Romeins gebied. Van de Romeinse kustverdediging zijn ook weinig historische en epigrafische bronnen voorhanden. Een belangrijke bron voor de kustverdediging in onze streek was de Menapiër Carausius, die het schopte tot admiraal van de Romeinse Britse vloot. Onze streek werd in de Romeinse periode bevolkt door de Menapiërs. Carausius kreeg in 286 na Chr. de opdracht om Saksische piraten te verjagen. Zijn vlootbasis lag in Boulogne-sur-Mer. Later vocht hij zelf tegen de Romeinen in een poging om een eigen rijk op te richten.

Er is van de Romeinse militaire installaties niet zo veel overgebleven. Een deel lag in kustgebied dat later door de zee is overspoeld en dus verdwenen is. Een ander deel van de installaties lag wat dieper in het hinterland op de rand van de zandstrook. De installaties hadden echter ook andere functies: versterkte haven, opvangen van troepen op weg naar Brittannië, versterkt bruggenhoofd, ondersteuning van militaire campagnes, kustverdediging tegen het tegenrijk van Carausius en Allectus, een rol in de economische ontplooiing en exploitatie van de kustgebieden (o.a. de exploitatie van zout door de Morini en de Menapiërs).

De verdediging breidde verder uit in westelijke richting naarmate de raids toenamen. Men trachtte de penetratiewegen van de invallers af te sluiten. Kruispunten werden verdedigd door het oprichten van kampen (eerstelijns verdediging), waarin legioenen werden gelegerd en er kwamen verschillende kampen op regelmatige afstand van elkaar. Wegen werden aangelegd om de kampen beter met elkaar te verbinden. De tweedelijns verdediging bestond uit mobiele troepen en de derde lijn waren de forten en versterkte troepen.

castellum-maldegem-vakeRomeinse installaties

Een volgend deel van de lezing ging over de installaties zelf. Wouter Dhaeze toonde de voornaamste op een aantal kaarten. Startend vanaf de Oude Rijn naar het westen toe, waren er installaties in Katwijk-Brittenburg, in Den Haag-Scheveningseweg (klein fortje), in Den Haag-Ockenburg (fortje), in Naaldwijk (vlootbasis) en in Domburg (Zeeuwse kust). In onze streek was er een kamp in Maldegem-Vake, dat gerelateerd was aan invallen van de Chauken in 271-274. De Romeinse troepen zijn daar nadien langer gebleven om het Gallische binnenland te beschermen. Dr. Wouter Dhaeze is momenteel samen met prof. dr. Hugo Thoen een boek aan het schrijven over de archeologische site van Maldegem-Vake. In Aardenburg werd in 175 na Chr. een groot kamp in steen gebouwd, dat nadien ook een belangrijke bestuurlijke functie heeft gekregen. Ook hierover gaat er een boek uitkomen. In Oudenburg waren er 5 opeenvolgende Romeinse kampen tussen het einde van de 2de tot de 5de eeuw na Chr., waarvan de eerste uit een aarden wal en hout bestond en de latere uit steen. Ook in Watten (bij Cassel) was er een Romeins kamp. Dit was een strategisch belangrijke plek aan het kruispunt van de rivier Aa met een Romeinse weg naar Cassel. Het stenen kamp was op een plateau van 70 m. boven de zeespiegel gelegen, met dus een zeer goed zicht op het omliggende gebied. In Boulogne-sur-Mer bevond zich een grote Romeinse vlootbasis en het hoofdkwartier van de Classis Brittannica, de Romeinse militaire vloot aan het Kanaal. Van hieruit vertrok ook de Romeinse invasievloot naar Brittannië. Er was een zeer grote haven, een groot kamp en 2 vuurtorens. Tenslotte was er ook in Etaples een Romeins kamp.

Naast de installaties was er natuurlijk ook de inzet van troepen. Idealiter bestond die uit een gecombineerde inzet van ruiterij, infanterie en marine. De lichte ruiterij werd ingezet voor de interceptie en het achtervolgen van de raiders en de infanterie voor het verdedigen van de kampen. De marine patrouilleerde om de mondingen van de waterwegen te beschermen. Er werden geen gevechten op open zee gevoerd.

wouter-dhaezeEr waren ook duidelijke parallellen tussen de Romeinse kustverdediging en de latere kustverdedigingen van Karel de Grote en de Engelse koning Alfred de Grote. Karel de Grote moest de kust verdedigen tegen de Noormannen. Hij liet bijvoorbeeld in Boulogne-sur-Mer een burcht bouwen op dezelfde plaats waar het Romeinse kamp stond en liet één van de vuurtorens daar restaureren. Alfred de Grote moest Engeland verdedigen tegen Deense piraten. Hij liet een grote vloot bouwen, richtte een haven op aan de zuidkust van Engeland, liet burchten bouwen die bemand werden met ruiterij en zorgde voor een mobiel leger.

In de Romeinse kustverdediging waren ook regionale verschillen, afhankelijk van het landschap en strategische factoren. In de sector van de Oude Rijn tot aan de Oosterschelde was het kustgebied dieper met rivieren en wegen. Hier was de vloot vrij belangrijk om o.a. rivieren te blokkeren voor de invallers. In ons gebied was de kust minder breed, waren er weinig belangrijke rivieren, maar wel veel getijdengebieden. Hier werden vooral punten op het raakvlak met het binnenland beveiligd.

De kustverdediging was trouwens eerst ook niet permanent, maar semipermanent. Het beschermen van de landsgrenzen aan de Rijn was van groter belang en waarschijnlijk was het te kostelijk om de kust permanent te verdedigen. In rustige periodes kregen de kampen een administratieve en logistieke functie en wanneer er meer raids kwamen, maakten de kampen weer deel uit van de verdediging. Pas in de loop van de 4de eeuw was er een evolutie naar een permanente verdediging (ca. 370, onder keizer Valentinianus I).

De Romeinse kustverdediging was georganiseerd op provincieniveau. Een Romeinse gouverneur had alleen zeggenschap over troepen in zijn provincie. Heel zelden waren er supraregionale commando’s en dan nog tijdelijk. Te grote troepen onder één enkele generaal was voor de keizers te gevaarlijk.

Tekst: Marc De Meester
Foto’s: Etienne Decaluwé

Praktische informatie

Lezingen zijn gratis voor leden van Geschied- en Heemkundige Kring Sint-Guthago.
Niet-leden betalen 3,50 euro, bezoek aan het museum inbegrepen.
Na de lezing bieden we je een drankje aan.

Plaats
Sincfala, Museum van de Zwinstreek, Pannenstraat 140, 8300 Knokke-Heist. (tel 050-530-730)
Parkeergelegenheid: op de speelplaats van de gemeentelijke basisschool Het Anker (bereikbaar via de Felix Timmermansstraat)