HomeActiviteitenZondagbabbel - Forestiers van Vlaanderen - 20 november 2022

Activiteiten in 2021

 

Zondagbabbel -‘Tussen Duin en Polder. Zeldzame beelden van Knokke.’

Lezing op zondag 22 november 2015 om 10 uur door Danny Lannoy

dl-oud-knocke-loresDeze Zondagbabbel gaat hoofdzakelijk over de periode vanaf 1890 en de overgang naar de nieuwe eeuw.

Voorzitter Danny Lannoy van de Heemkring Cnocke is Hier, toont een reeks oude foto’s van pittoreske hoekjes van Knokke, het kerkje, de Kerkstraat en de oude gehuchten. Allemaal locaties die voor vele schilders het decor vormden voor hun doeken.

Er worden ook enkele straatplannen toegelicht, wetenswaardigheden over een polderdorp dat zich stilaan ging ontwikkelen tot een badplaats met in het bijzonder de Zeeweg die een centrale plaats inneemt in de lokale geschiedenis.

Enkele Knokse figuren passeren de revue o.a. politieke mandatarissen, lokale ondernemers en middenstanders en de eenvoudige werkman die in de twee zomermaanden in de horeca ging werken.

Verslag van de lezing “Tussen Duin en Polder. Zeldzame beelden van Knokke"

Op zondag 22 november 2015 waren er in Museum Sincfala 50 belangstellenden aanwezig voor de lezing "Tussen Duin en Polder. Zeldzame beelden van Knokke". Zij werden verwelkomd door voorzitter Eric Huys die vervolgens de spreker voorstelde.

tussen duin en polder 07Meer over Danny Lannoy

Als men aan Danny Lannoy denkt, dan denkt men automatisch aan Knokke en omgekeerd. Danny is geboren op 17 november 1952. Vader en moeder waren conciërge op het stadhuis te Knokke en hij bracht er zijn jeugd door.

Danny Lannoy studeerde bouwkundig tekenen aan de Stedelijke Academie te Brugge. Hij begon zijn carrière bij een ziekenbond maar stapte al snel over naar de politiek. Hij bouwde een indrukwekkend curriculum uit als schepen van Knokke-Heist. Openbare werken, stedenbouw, ruimtelijke ordening, patrimonium en erfgoed behoorden tot zijn bevoegdheid en takenpakket.

Danny is een meer dan bekende figuur in de politieke, sociale en culturele middens van de Zwinstreek.

Museum Sincfala

Sedert 1983 tot aan zijn pensionering in 2013 was hij voorzitter van de vzw Sincfala, nu ondervoorzitter. Dit museum is gegroeid uit een initiatief van onze heemkundige kring Sint-Guthago, die vanaf 1960 een schat aan voorwerpen verzamelde en tentoonstelde, eerst te Lissewege, en later te Heist (het huidige gebouw). Er ontstond een intense samenwerking tussen enerzijds het gemeentebestuur van Knokke-Heist en anderzijds Sint-Guthago. Knokke-Heist wilde echter het museum op professionele basis ontwikkelen tot de attractiepool van de badstad Heist.

tussen duin en polder 01In 1997 werd een voltijdse conservator aangesteld, medewerkers aangetrokken, en zo is het museum Sincfala uitgegroeid tot een museum met nationale en internationale uitstraling. Dankzij zijn volharding en inspirerende inzet heeft Danny van het museum, samen met Fons Theerens (directeur Vrije Tijd en secretaris van onze kring) en het personeel, een parel aan de culturele kroon van de Zwinstreek gemaakt. Verder speelde hij een belangrijke rol bij de ontwikkeling van het For Freedom Museum te Ramskapelle, waar de gebeurtenissen van de Tweede Wereldoorlog het hoofdthema vormen. Danny is voorzitter van de gemeentelijke bibliotheek, van de Harmonie Sint-Cecilia, het Willemsfonds en de heemkundige kring Cnocke is Hier.

Publicaties en tentoonstellingen van Danny Lannoy

Hij is ook een gewaardeerde spreker voor onze kring Sint-Guthago, omwille van zijn kennis, zijn onderwerpen en zijn welsprekendheid. Hij is auteur van 14 boeken over de lokale geschiedenis, architectuur en schilderkunst, naast zijn ontelbare bijdragen in het heemkundig tijdschrift “Cnocke is Hier”. Een aantal van zijn boeken worden uitgegeven door de Distel. Deze vzw is mede opgericht door Danny, om af en toe als uitgever te fungeren van boeken over de lokale geschiedenis. De bedoeling is dat de opbrengst ten goede komt aan sociale en historische projecten (bv. De Callantmolen te Ramskapelle, het For Freedom Museum, schenking invalidewagentjes aan het Rustoord Lindenhove, enz.).

Naast ‘Knokke en de Belle Epoque’ uit 1993 en ‘Terugblik’ uit 1998 (een viertalige historische gids van Heist, Knokke, Ramskapelle en Westkapelle), ‘Knokke. Nostalgie in Woord en Beeld’ uit 2010, is hij auteur van twee boeken over Knokke: ‘Knokke... de jaren '50’, uit 2005 en ‘Knokke… de jaren '60, uit 2014. In het boek ‘Compagnie Het Zoute, 100 jaar in Knokke’, i.s.m. Philippe Muylle en Fons Theerens schetst hij de geschiedenis van een maatschappij die de ruimtelijke ordening van Knokke blijvend veranderd heeft.

De tentoonstellingen en publicaties over ‘Impressionisten in Knocke & Heyst 1870-1914’ uit 2007 en ‘Van het atelier naar de kust: Knocke & Heyst 1880-1940’ behoren tot de culturele hoogtepunten van Knokke-Heist van het laatste decennium. Aan de hand van schilderijen, tekeningen, etsen, enz. (uit openbare en private verzamelingen) plaatste hij het leven van de kunstenaars in de Zwinstreek tussen 1870 en 1940 tegenover de opkomst van het kusttoerisme en de groei van Knokke-Heist. Hij confronteerde het werk van vooral impressionistisch geïnspireerde kunstenaars met alle beschikbaar historisch materiaal. Deze toetsing leidt tot een fascinerend verhaal over de groei van een klein landbouwdorp tot de mondaine badstad die het nu is. Danny was ook de mede-curator van de tentoonstelling ‘Floris Jespers, Kongo-Knocke’ in april 2015.

tussen duin en polder 02Hoe Knokke in de 19de eeuw uitgroeide

Danny Lannoy startte zijn lezing met te stipuleren dat hij het ging hebben over het Knokke van rond de eeuwwisseling. Het was toen een landelijk dorp dat later uitgroeide tot badplaats. Maar uit wat bestond Knokke rond 1900? Een kerkje, de Graaf Jansdijk, een zandweg naar het noorden (waar het strand lag) en de weg naar Westkapelle, die halfweg de 19de eeuw werd gekasseid. De Kerkstraat liep verder door naar Heist. Er was ook nog de De Judestraat. Hier liep voorheen de Papenpolderdijk. Tussen het dorp en het strand lag er 1,5 km duinen (gevormd door opwaaiend zand). In de Papenpolderdijk lag de Duivelsput, die echt heeft bestaan. Over deze put bestonden er verschillende verhalen.

De spreker toonde heel wat foto’s van het toenmalige Knokke, alsook een kaart uit de Atlas van de Buurtwegen van 1842, toen er nog geen sprake was van toerisme in Knokke. Maar in Heist was er toen wel al wat toerisme. Ook een tekening van de Kerkstraat werd getoond. Deze straat is veel geschilderd geweest door kunstenaars. Op een foto uit 1897 was in de omgeving van het dorp de staakmolen (de Van Damme molen) te zien, ter hoogte van de huidige Boudewijnlaan. Op een oude foto van de kerk uit 1890 (waarschijnlijk van de hand van Paul Parmentier) was duidelijk te zien dat de oude kerk ooit witgekalkt was. Paul Parmentier was afkomstig van Brussel en hij richtte in Knokke de Sint-Sebastiaansschuttersgilde op. Hij werd schepen in Knokke en was een goede vriend van Alfred Verwee.

Her en der verspreid langs de Weg naar Westkapelle (de huidige Smedenstraat) stonden er enkele huisjes en op de hoek van de Graaf Jansdijk en de De Judestraat was er een hofstede. Tijdens de lezing werd ook een afbeelding van de Duivelsput getoond: een plas water.

tussen duin en polder 03Paul Parmentier heeft veel foto’s gemaakt die hij gebruikte als basis voor zijn schilderijen. Het kasteel waar hij woonde, bevond zich op de plaats waar nu de tribune van het voetbalstadion van Knokke staat. Er waren ook verschillende foto’s van het interieur van het kasteel, met o.a. zijn schildersatelier.

Rond 1890 was er een tramhalte aan hotel De Cygne. Soms bleef de tram staan aan de Groentemarkt (huidige Gemeenteplein) waar goederen werden gelost. De tram kwam van Westkapelle en reed dan verder naar Heist. In 1936 werd de Kerkstraat onteigend voor de aanleg van de Parmentierlaan en de Koningslaan.

Danny Lannoy toonde ook foto’s van de molens van Knokke. In de zomer verbleef schilder Erich Wessel in de buurt van de molen van bakker Lievens. Erich Wessel maakte ook affiches en publicitaire kaartjes voor Knokke. Op een foto van de molen van Van Damme was ook villa Duivenkot (op de hoek van de Pierslaan) te zien. Deze villa werd later afgebroken. Op het schilderij “Ritje in de duinen” van Jan Verhas (1897) stonden op de achtergrond de kerktoren van Knokke en twee molens.

De Zeeweg wordt de Lippenslaan

De Lippenslaan, die eerst Zeeweg genoemd werd, werd in 1870 gekasseid. Eerst was dit de verbindingsweg van het dorp naar het telegraafkantoortje. Nadien kwam er een eerste cafeetje voor de toeristen die per ezel van Heist kwamen. Later werden er enkele woningen afgebroken om de weg te verbreden. Op de Lippenslaan reed tot 1908 de paardentram, die een concurrent was voor de koetsen. Het borstbeeld van Verwee stond eerst nog te midden van de duinen. De grond voor de marktplaats werd afgestaan door de Zoute Polder. Er waren problemen met het oppervlaktewater en dit was te zien aan de vele plassen op oude foto’s van de Lippenslaan.

vuurtoren knokkeDe vuurtoren die gebouwd werd in 1872, werd in 1952 gesloopt. Hij was zo sterk gebouwd dat hij hiervoor zelfs gedynamiteerd moest worden. Op een foto uit 1922 van de zeedijk na een storm was duidelijk te zien dat er toen ook al ontzandingsproblemen waren met het strand.

De hofstede van Philippe Tavernier, die burgemeester en schepen van Knokke is geweest, en een vriend was van Paul Parmentier, is verdwenen voor de aanleg van het stationsplein. In hotel Communal op de Loskaai (huidige Gemeenteplein) kwam de gemeenteraad samen. Theophiel D’Hoore was burgemeester van 1896 tot 1912. De dorpshotels zouden later verdrongen worden door de hotels op de zeedijk en in het Zoute.

De Kalfmolen was in 1928 aan herstelling toe en werd gerestaureerd door de gemeente.

De eerste molen van Moeder Siska (Francisca Fincent, overleden in 1918) kwam ter sprake in de lezing. Moeder Siska was een pionierster van het toerisme op de Oosthoek. Zij zorgde voor wafels en boterhammen met hesp voor de eerste toeristen die konden plaatsnemen op een terras in de Oosthoek. Op het Oosthoekplein was er ook café Vierwege (1902), dat vorig jaar gesloopt werd.

Schilders trokken naar het oude Zoute voor het schilderachtige uitzicht. De daken van de kleine huisjes op het einde van de 19de eeuw waren bedekt met stro.

Tijdens de lezing werden ook oude foto’s getoond van hotelpersoneel, o.a. van het Grand Hotel. Engelsen kwamen naar Knokke niet alleen om golf maar ook om cricket te spelen.

tussen duin en polder 05Het nieuwe stadhuis, het Verweeplein en sportclubs

Destijds waren er ook veel stoeten in Knokke, zoals bij de inhuldiging van een burgemeester. Ook voor de inhuldiging van het nieuwe stadhuis op 15 juni 1913 was er een stoet.

De gouverneur van West-Vlaanderen was aanwezig en voor deze gelegenheid werd er ook een banket georganiseerd. Een praalwagen voor een andere stoet werd ontworpen door de bekende architect Huib Hoste. Op de foto van deze praalwagen stond ook dr. De Beir.

Er was ook de inhuldiging van hotel De Noordzee, die later afgebroken is. In 1908 speelde een militaire muziekkapel op het Verweeplein. Het brandweerkorps van Knokke had in die tijd nog geen kazerne. Al het materiaal stond in de garage van het stadhuis.

Een volgend deel van de lezing ging over de vroegere sportclubs van Knokke, geïllustreerd met verschillende foto’s. Naast het voetbal was er ook een rollerhockeyclub (1935-1982) die nu verdwenen is. Aangezien deze club de enige in de streek was, moesten de leden telkens verre verplaatsingen doen naar o.a. Antwerpen en Brussel om te gaan spelen. Ook de Sint-Sebastiaansschuttersgilde was een belangrijke vereniging.

tussen duin en polder 06Bekende figuren en families

Het laatste deel van de lezing ging over bijzondere families en bekende Knokse figuren. Zo was er de familie Monteville, een van de eersten die zich vestigden in het Zoute (in de 18de eeuw). De al eerder vermelde Moeder Siska was 3 maal gehuwd en had 16 kinderen. De familie Rombout was uit Wachtebeke afkomstig. Felix Rombout kwam omstreeks 1880 naar Knokke om er beëdigd jachtwachter te worden van de Zoutepolder. Drie generaties van deze familie zouden in dienst blijven van de familie Lippens en nadien hebben ze gewerkt voor de familie Nellens van het casino. Nog andere bekende figuren passeerden de revue, waaronder coiffeur Pier De Jude, waarvan Danny Lannoy nog oud briefpapier heeft teruggevonden.

Na de lezing volgde een dankwoord van voorzitter Eric Huys aan Danny Lannoy voor deze steengoede lezing die een beeld van Knokke had geschetst waaruit bleek dat Knokke vroeger heel anders was dan nu. De voormiddag werd dan zoals gewoonlijk afgesloten met een drankje aangeboden door Museum Sincfala.

Verslag: Marc De Meester
Foto's: Etienne Decaluwé

Praktische informatie

toegang-felix-timmermanstraat-37 Lezingen zijn gratis voor leden van Geschied- en Heemkundige Kring Sint-Guthago.
Niet-leden betalen 3,50 euro, bezoek aan het museum inbegrepen.
Na de lezing bieden we je een drankje aan.

Plaats

Sincfala, Museum van de Zwinstreek
Pannenstraat 140, 8300 Knokke-Heist.
Tel. 050 530 730  Dit E-mail adres wordt beschermd tegen spambots. U moet JavaScript geactiveerd hebben om het te kunnen zien. 

Parkeergelegenheid

Op de speelplaats van de gemeentelijke basisschool Het Anker, bereikbaar via de Felix Timmermansstraat nummer 37 (klik op de foto voor Google streetview)

 

Zondagbabbel - ‘Praten over ondergoed. Vrouwen over hun lichaam en identiteit.'

Lezing op zondag 25 oktober 2015 om 10 uur door Chantal Bisschop

 

chantal-bisschop-lr

Drie generaties vrouwen vertellen openhartig over hun ervaringen met ondergoed. Niet alleen over de evolutie in de materialen, stoffen en kleuren van beha’s en onderbroeken. Maar ook over de drager, de vrouw zelf. Wat betekende voor hen het kopen, dragen en wassen van ondergoed vroeger?

Intieme getuigenissen van gewone vrouwen die voor het eerst een beha kopen en zich ineens ‘een echte vrouw’ voelen. Verhalen over het dragen en inrijgen van korsetten, het krijgen van borstjes en de commentaar van nonnen erop, de schaamte, trouwbeha’s, het ideale lichaam en waslijnen vol maandverbanden, ‘snelzeikers’ en strings.

De verhalen van deze vrouwen ontsluieren de ongeschreven, vluchtige geschiedenis van alledag.

Verslag van de lezing

Op zondag 25 oktober 2015 mocht voorzitter Eric Huys in Museum Sincfala 27 aanwezigen verwelkomen voor de lezing "Vrouwen en hun ondergoed 1930-2015" en de spreekster voorstellen. Dr. Chantal Bisschop is een streekgenote. Ze is geboren te Brugge in 1984 en opgegroeid in Sijsele en omgeving. Ze studeerde moderne geschiedenis aan de KU Leuven en de Université François Rabelais in Tours. Ze maakte een thesis over Ondergoed, een geschiedenis van betekenisgevende praktijken in Vlaanderen, 1930-2006 en voltooide ook de academische lerarenopleiding. Chantal Bisschop promoveerde in 2012 tot doctor in de Geschiedenis aan de KU Leuven met het proefschrift “Als landbouw en platteland niet meer samenvallen", De Landelijke Gilden, Vlaanderen, 1950-1990.

De verwerking van haar doctoraat is recent verschenen in een boek. Chantal Bisschop werkt bij het centrum voor Agrarische Geschiedenis (CAG) en legt zich toe op de vernieuwing van de studie van immaterieel cultureel erfgoed. Wat is immaterieel cultureel erfgoed? Het is niet tastbaar, maar wordt door een bepaalde gemeenschap belangrijk bevonden. Het wordt doorgegeven van generatie op generatie en is dynamisch, kortom dus een definitie van mentaliteitsgeschiedenis. Daaronder vallen o.a. orale tradities, podiumkunsten, sociale gebruiken, festiviteiten, kennis en kunde op het vlak van de natuur, traditioneel vakmanschap, enz.

Voorbeelden hiervan zijn: frietkotcultuur, de groeiende afstand tussen mens en dier door de industrialisering van de landbouw, de evolutie van het paard en de tractor in de landbouw en de daar mee gepaard gaande mentaliteitswijzigingen, de rol van de vinkenzetting, garnaalvissen te paard, schapendrijven, menwedstrijden, duivensport, de evolutie van de nuttige huisdieren (honden, katten) op de boerderij tot de commerciële hype vandaag.

Inleiding - 10 vrouwen uit 3 generaties

chantal bisschopChantal Bisschop begon haar lezing met een korte schets te geven van haar onderzoek voor haar thesis die handelde over de omgang met ondergoed, het lichaam, de identiteit, de praktijken en de alledaagse belevenisgeving. Hiervoor interviewde ze 10 vrouwen uit drie generaties, geboren tussen 1923 en 1977. De lezing is gebaseerd op hun verhalen. Onderbroeken, korsetten en beha’s zijn persoonlijke kledingstukken, een dunne laag tussen het lichaam en de buitenwereld. Praten over die betekenisgeladen onderkleding gaf aanleiding tot getuigenissen over het leven, de kerk, het lichaam en zichzelf. Maar praten over ondergoed was soms moeilijk en af en toe leek er zelfs geen taal voor te bestaan. In deze aarzelingen en stiltes klonk de schaamte van weleer door.

Het korset

DSC04877kopieHet eerste kledingstuk dat aan bod kwam was het korset, dat een lange geschiedenis kent. Het is reeds gekend uit de 17de eeuw, misschien zelfs reeds van in de 14de eeuw. Op een afbeelding uit de 19de eeuw kon men zien hoe het korset werd ingesnoerd. Soms werden de ingewanden van de vrouw verplaatst door een te sterke insnoering. Na de Eerste Wereldoorlog was het nagenoeg gedaan met het korset, doch in Vlaanderen werd het hier en daar wel nog wat langer gedragen. Er bestond ook een speciaal zwangerschapskorset om de zwangerschap weg te steken.

Het was de moeder die bepaalde wanneer het korset voor de eerste maal door haar dochter moest worden gedragen. Meestal was dat bij de Eerste Communie of wanneer het meisje voor het eerst naar het internaat moest.

Op de vraag waarom men een korset droeg, was het antwoord van de geïnterviewden: “voor de buik en de strafte in je rugge”. Het was dus om een ideale rechte lichaamshouding te bekomen. Ook baby’s werden vroeger ingebunseld. Zij moesten goed recht liggen met een rechte rug. Dit gebruik verdween echter tegen de 20ste eeuw. Op het platteland bleef dit weer wel wat langer bestaan. Op de leeftijd van 8 weken kregen de kinderen een soort kinderkorset, een verstevigd hemdje. Dit werd gedragen tot ze naar het eerste leerjaar gingen. Vanaf de leeftijd van 12 jaar kregen ze dan een echt korset met baleinen.

De gaine, de beha en de string

Later kwam de gaine, een soort soepel buikkorset zonder baleinen. Dit bestond uit een meer elastische stof dan het korset en was minder straf. Dit was voor de enen een bevrijding, maar dan weer niet volgens andere vrouwen, zo bleek uit het onderzoek. De gaine bestaat ook vandaag nog.

De beha zou uitgevonden zijn door een Amerikaanse vrouw die het korset te lastig vond. Zij heeft deze beha zelf gemaakt. Door het katholieke denken moest alles bedekt worden en de eerste maal dat ze een beha droegen bleef in het geheugen zitten van de geïnterviewde vrouwen: wanneer en bij welke gelegenheid. In het begin was de beha niet bekend op het platteland. Door het dragen ervan werden vrouwen trotser en het moment dat het voor het eerst gedragen werd, betekende een transformatie van kind naar volwassene, op de leeftijd van 16 à 18 jaar.

Een ander soort ondergoed, de string, had een geladen betekenis. Het ontstond in de jaren ’70 in Brazilië. Het was een eindpunt in een lange evolutie van heel veel ondergoed naar veel minder.

De onderbroeken

DSC04899kopieVerschillende foto’s die Chantal Bisschop tijdens de lezing toonde waren van het Ondergoedmuseum te Putte. Dit museum heeft een uitgebreide collectie ondergoed van 1900 tot 2000. In deze collectie zit een open onderbroek van rond het jaar 1900. Deze allereerste onderbroek die door vrouwen werd gebruikt, was er een zonder kruis en werd “snelzeiker” of “tweeloop” genoemd. Door deze open onderbroek konden de vrouwen snel op het land gaan plassen in plaats van naar de wc in de boerderij te moeten lopen. Vóór de “snelzeiker” werden geen onderbroeken gedragen, maar wel meerdere rokken over elkaar. Gesloten onderbroeken werden voor het eerst in Parijs gedragen.

Het wassen van het ondergoed

Het laatste deel van de lezing ging over het wassen van het ondergoed. Oudere vrouwen vertelden dat ze niet zo vlug een propere onderbroek aantrokken, want ze hadden er maar drie. De was doen was vroeger een heel evenement. Eerst werd het goed “ter weke gestoken”, uitgespoeld, op “de bleek gelegd”, gewassen met zeep en gedroogd. Er werd meestal een schort boven de kleren gedragen om deze te beschermen zodat ze minder moesten gewassen worden. De komst van de wasmachine was een breekpunt en wassen is nu niets meer in vergelijking met vroeger. En nu zijn er ook nog droogkasten. Vroeger werd er soms maar om de 3 maand gewassen.

DSC04902kopieIn de geschiedenis van het wassen ziet men in de 19de eeuw een professionalisering door de opkomst van wasserijen. In de 20ste eeuw kwam er dan weer een deprofessionalisering: er werd weer meer thuis gewassen door de wasmachine. Vroeger werd de was binnen gedroogd boven de kachel.

Het drogen van de onderbroeken aan de wasdraad was een vorm van sociale controle. Zo kon de omgeving zien dat de vrouw des huizes goed haar werk deed als het ondergoed goed wit was. En als er eens geen maandverbanden op de draad hingen, werd er in de buurt geroddeld dat daar iemand zwanger kon zijn.

Vroeger was de perceptie dat wat proper is kraakwit moest zijn. Nu wil proper zeggen dat het hygiënisch en gezond is. We spreken nu van een medicalisering van de maatschappij.

Chantal Bisschop besloot haar lezing met te stellen dat de geschiedenis van het vrouwenondergoed meer is dan een evolutie van stukken stof. Het is een geschiedenis van het omgaan met vrouwelijkheid en het ideale lichaam met hulpmiddelen. En het gaat ook om persoonlijke verhalen die een blik werpen op de ongeschreven, vluchtige geschiedenis van alledag.

DSC04868Verwijzingen

Er zijn twee artikelen verschenen over dit onderwerp van de hand van de spreekster:

  • Bisschop, C., 'Een geschiedenis van ondergoed. Praktijken, identiteit en lichamelijkheid (Vlaanderen, 1930-2006)', in: Historica, 32 (2009), 3, pp. 15-17;
  • Bisschop, C., 'Praten over beha's. Vrouwen over hun lichaam en identiteit', in C. Santing (red.), in: Lijf en leden. Gender en het historische lichaam. Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis, 28 (2008), pp. 104-123.

Hierna dankte voorzitter Eric Huys de spreekster voor deze zeer schitterende lezing over immaterieel cultureel erfgoed of mentaliteitsgeschiedenis. De voormiddag werd dan zoals gewoonlijk afgesloten met een drankje aangeboden door Museum Sincfala.

Marc De Meester
Foto's: Etienne Decaluwé

Praktische informatie

toegang-felix-timmermanstraat-37 Lezingen zijn gratis voor leden van Geschied- en Heemkundige Kring Sint-Guthago.
Niet-leden betalen 3,50 euro, bezoek aan het museum inbegrepen.
Na de lezing bieden we je een drankje aan.

Plaats

Sincfala, Museum van de Zwinstreek
Pannenstraat 140, 8300 Knokke-Heist.
Tel. 050 530 730  Dit E-mail adres wordt beschermd tegen spambots. U moet JavaScript geactiveerd hebben om het te kunnen zien. 

Parkeergelegenheid

Op de speelplaats van de gemeentelijke basisschool Het Anker, bereikbaar via de Felix Timmermansstraat nummer 37 (klik op de foto voor Google streetview)

Programma Open Monumentendag Knokke-Heist - 13 september 2015

 

banner-programma-omd

Infopunten

  • · Sincfala, Museum van de Zwinstreek, Pannenstraat 140, Heist, 050 530 730
  • · Toerisme Knokke, Zeedijk 660, Knokke, 050 630 380
  • · For Freedom Museum, Ramskapellestraat 91, Ramskapelle, 050 68 71 30

Knokke

Atelier Luc Peire - Stichting Jenny & Luc Peire

De Judestraat 64, Knokke | 10-18u, met doorlopend gidsbeurten

Het huis van Luc Peire (1916-1994) omvat het atelier, de bungalow en de tuin van de kunstenaar en zijn vrouw Jenny. In een functionele nieuwbouw van de architecten De Bruycker-De Brock bevinden zich een tentoonstellingsruimte en een 'kluis' met de werken van Peire. De architecten namen ook de speciaal ontworpen tuinkamer voor hun rekening, met daarin het sleutelwerk 'Environnement I'. Tot slot verzamelt en bewaart het archief van de Stichting Jenny & Luc Peire gegevens en materiaal over Luc Peire, zijn oeuvre, zijn artistieke en familiale omgeving.

duinenpark-02

Duinenpark

Ter hoogte van Casierstraat en Van Rysselberghestraat, Knokke | 10-18u, met doorlopend gidsbeurten

Dit park werd eind 19de eeuw aangelegd volgens het tuinwijkidee, als rustpunt in het dicht bebouwde rastervormig patroon van de straten langs de Lippenslaan.  In de jaren 1890 worden in het park enkele villa's gebouwd in een pittoreske, eclectische stijl, passend bij de rijke groene aanleg van het park.

kalfmolen-knokke

Kalfmolen

Graaf Jansdijk 236, Knokke | 10-18u, met doorlopend gidsbeurten door de molenaars

Deze beschermde open houten standaardmolen (ca. 1670) bepaalt het beeld van de Graaf Jansdijk. De huidige molen werd genoemd naar de vlakbij gelegen herberg ‘Het Kalf’. Net als de wijk rond de molen die sinds de 19de eeuw bekend staat als ‘Het Kalf’. De molenaars geven u graag een deskundige uitleg. En laten we nu wel eens hopen dat het goed waait want dan wordt er graan gemalen.

 

   

Heist

museum-sincfala-heist

Museum Sincfala

Pannenstraat 140, Heist | 10-18u, met doorlopend gidsbeurten

Het Oud Schoolgebouw ligt aan de basis van wat Sincfala, Museum van de Zwinstreek op dit ogenblik is.  Na een plaatselijke schoolstrijd opent het gemeentebestuur van Heist in 1899 een nieuwe gemeentelijke school in de visserswijk. De school wordt gebouwd in de toen gebruikelijke Brugse neogotische stijl. Een laatste kans om de foto's vanJ.J. Soenen te bewonderen en in de museumtuin een klompenmaker aan het werk te zien.

ingang-st-antonius-abtkerk

Sint-Antonius Abtkerk

Sint Jozefstraat 1, Heist | 11u-18u, met doorlopend gidsbeurten

Deze neogotische parochiekerk (1871-1875) werd gebouwd voor de toen sterk groeiende vissersgemeenschap, ter vervanging van de vroeggotische kerk in het zuiden van Heist (Koudekerke). Bijzondere aandacht gaat bij de glasramen naar de visserij en het conflict tussen mens en zee.

Ramskapelle

ramskapelle-for-freedom-museum

For Freedom Museum

Ramskapellestraat 91-93, Ramskapelle | 10-18u, met doorlopend gidsbeurten

Het For Freedom Museum brengt op realistische wijze de Tweede Wereldoorlog in onze contreien in beeld.  Niemand bleef tussen 1940 en 1944 gespaard van repressie en ontbering. Deze periode in onze geschiedenis vormt het hoofdthema van het museum. | www.forfreedommuseum.be.

molen-van-callant-ramskapelle

Molen van Callant

Ramskapellestraat z/n, Ramskapelle | 10-18u, met doorlopend gidsbeurten en aanwezigheid van molenaar

De spierwitte bergmolen (1897), met onderdelen van een oudere staakmolen die al in 1461 wordt vermeld, staat aan de rand van een pittoresk polderdorp. Hij is sinds 1999 beschermd als monument en de omgeving als dorpsgezicht. In 1912 werd hij uitgerust met een motor om ook op windstille dagen te kunnen malen. De molenaar vertelt met passie over de molen en zijn restauratie.

 


logo-omd-vl-zwart-100x100


Open Monumentendag 2015

Open Monumentendag Vlaanderen: zondag 13 september 2015

Open Monumentendag Nederland: zaterdag 12 en zondag 13 september 2015



Open Monumentendag Knokke-Heist

Knokke

Atelier Luc Peire

Duinenpark

Kalfmolen


 

Heist

Museum Sincfala

Sint-Antonius Abtkerk

Ramskapelle

For Freedom Museum

Molen van Callant

Praktische info

Gratis touristisch treintje

icon_facebook Volg ons via Facebook

 


Algemeen overzicht

Open monumentendag Vlaanderen
Open Monumentendag Nederland





Naar startpagina - Open Monumentendag 2015 Knokke-Heist


Zondagbabbel -‘Bericht uit het voorgeborchte der kinderen. Over kinderpotten en ongedoopte baby’s’

Lezing op zondag 19 april 2015 om 10 uur door Arco Willeboordse

 

abrahams-schoot

In 1962-1963 werden in Sint-Anna ter Muiden drie kookpotten uit de late middeleeuwen opgegraven. Ze werden gevonden aan de rand het middeleeuwse kerkhof. In één van de potten troffen de opgravers de resten aan van een kindje. Vandaar de naam kinderpot. Waarschijnlijk ging het om de begrafenis van een doodgeboren baby’tje.

Volgens de opvattingen van de middeleeuwse Kerk was het verboden om doodgeboren foetussen op het kerkterrein ter aarde te bestellen. Doodgeborenen mochten namelijk niet gedoopt worden en ongedoopte kinderen werden beschouwd als te zijn overleden in een staat van erfzonde. Om die reden was het niet toegestaan hen in de christelijke-geheiligde grond van het kerkhof bij te zetten.

Dit bracht de bedroefde ouders tot een alternatieve wijze van begraven. Namelijk niet begraven op, maar tegen de rand van het kerkhof. Daar konden hun kleine geliefden toch nog enigszins het Goede van het gewijde kerkhof ervaren en waren ze – eveneens enigszins - beschermd tegen het Kwaad van de wereld.

Volgens de Kerk konden de kinderen niet in de hemel komen. Het hoogste in het hiernamaals was een plaats in het voorgeborchte, in het bijzonder de limbo der kinderen. De kinderen verbleven er in een staat van natuurlijk geluk, maar misten, zoals gewone hemelingen, de hoogste gesteldheid van zaligheid, dat wil zeggen de directe aanschouwing van God.

kinderpot-met-schedeltjeDe Kerk heeft overigens nooit een definitieve uitspraak, bij wijze van dogma, over het lot van de ongedoopte kinderen gedaan. Het beeld van het voorgeborchte der kinderen is in de geloofstraditie echter altijd blijven bestaan.

Pas in 2006 stelde Paus Benedictus XVI dat de ‘limbus infantium' nooit tot de absolute geloofswaarheden heeft behoord en daarom als afgeschaft kon worden beschouwd. Sindsdien gaan, om het wat plastisch te zeggen, ook de ongedoopte kinderen naar de hemel.

In de Nederlanden zijn de resten van slechts een beperkt aantal kinderpotten gevonden. Waarschijnlijk omdat ze bij opgravingen nooit als zodanig herkend zijn. Er is een noordelijk cluster van kinderpotten bekend uit Noord- en West-Friesland en Twente. In het zuiden komen kinderpotten uit Walcheren, en West- en Oost-Vlaanderen. Tijdens de lezing worden vooral die uit Sint-Anna ter Muiden en Koolkerke nader worden bekeken (o.a. via recente röntgen-opnamen). Uiteraard wordt ook ingegaan op de theologische en cultuurhistorische achtergrond.

Verslag

IMG_20150419_112022Op zondag 19 april 2015 verwelkomde voorzitter Eric Huys in Museum Sincfala 22 belangstellenden voor de lezing "Bericht uit het voorgeborchte der kinderen. Over kinderpotten en ongedoopte baby's" en stelde de spreker voor. Arco Willeboordse is voor Sint-Guthago absoluut geen onbekende. In maart 2011 heeft hij ons het verhaal van Napoleon in Noord-West-Vlaanderen en Zeeland verteld. Hoe de legers van deze oorlogvoerende keizer in het nauw werd gedreven door het Engels leger in en rond Vlissingen in 1809. Hoe een figuur als Napoleon zijn stempel heeft gedrukt op onze infrastructuur (denk maar aan zijn aanzet om een kanaal tussen Brugge en de Schelde te laten graven, de huidige Damse Vaart, de vestingwerken zoals het Fort Napoleon te Oostende, wegen), de code Napoleon, enz. Op basis van getuigenissen traden wij in de voetsporen van Napoleon en bracht hij het boeiende en geïllustreerde verhaal over de vijf bezoeken van Napoleon aan onze streek.

Op de website www.zwinstreek.eu (Knokke-Heist) schetst Arco de geschiedenis van West-Zeeuws-Vlaanderen, waarmee wij een gemeenschappelijke geschiedenis delen (denk maar aan de band van het middeleeuwse Brugge met Sluis, het bestuurlijk verband tot de 16de eeuw en de periode 1814-1830 en de vriendschapsbanden tussen de bewoners van de Zwinstreek en West-Zeeuws-Vlaanderen).

Arco Willeboordse is cultureel ambtenaar bij de gemeente Sluis. Cultuur en cultuurgeschiedenis is zijn werkterrein. Hij is bestuurslid van het Historisch Genootschap van het Meetjesland en is woonachtig in Schoondijke. Arco is conservator van het Belfort te Sluis, met bijhorend museum, waar naast de geschiedenis van de stad ook de figuur van de schoolmeester Johan Hendrik van Dale, de man van het grote woordenboek, wordt voorgesteld.

Enkele voorbeelden uit de talrijke publicaties van Arco Willeboordse zijn: "Dit is Zeeuws-Vlaanderen" (waarin o.a. de ontstaansgeschiedenis van Zeeuws-Vlaanderen, de Romeinse tijd, de middeleeuwen, de Tachtigjarige Oorlog, de twee wereldoorlogen en meer recentelijk de periode vanaf de Tweede Wereldoorlog tot nu aan bod komen), "Wilde Weerwolven, Vliegende Aardappelen en Dronkenlappen" (gaat o.a. over de draak van Biervliet, het monster van Heille, de witte wijven in Hulst of het betoverde bakkerskind uit Graauw; de verhalen in deze bundel zijn vrije bewerkingen van oude volksvertellingen uit Zeeuws-Vlaanderen) en "Fallus en lunula; context en historiek van een Romeins amulet uit Aardenburg" (archeologie).

IMG_20150419_104741Arco Willeboordse gaf eerst aan wat de aanleiding was geweest voor zijn onderzoek over het onderwerp van deze lezing, namelijk de kinderpot die in 1962 werd opgegraven in Sint Anna ter Muiden en eerst in het Belfort museum te Sluis en nu in Aardenburg tentoongesteld wordt.

Er werden allerlei benamingen aan dit fenomeen gegeven, waarvan kinderpot de meest voorkomende is. Deze benaming werd voor het eerst gebruikt bij de opgraving in 1962. Andere benamingen zijn: begrafenispot, haagbegraving, zoombegraving, neonatale bijzetting of limbus infantium (het voorgeborchte).

Tot op heden is er nog niet veel onderzoek gedaan naar kinderpotten. In het boek "Honderd eeuwen Nederland" staat een artikel over haagbegravingen en naar aanleiding van opgravingen in Zottegem in 2007 werd er onderzoek over verricht. Het gaat om potten met resten van doodgeboren baby's in, die begraven werden aan de rand van een kerkhof. Deze potten werden niet altijd als zodanig herkend. Soms zijn er ook alleen maar scherven gevonden aan de rand van een kerkhof.

De potten waren ook van verschillende maten en vormen. Wel altijd uit hetzelfde materiaal (aardewerk), maar soms zonder oor, met één oor, twee oren of soms met voetjes onder de pot.

Wat de verspreiding betreft zijn er drie clusters: één in het noorden (Friesland), één in het oosten (Twente) en één in het zuiden (Vlaanderen en Zeeland). Zit er een patroon in deze clusters? Wellicht zijn er ook elders, buiten deze clusters, kinderpotten geweest, maar werden ze niet als dusdanig herkend. In de zuidelijke cluster waren er de vondsten in Walcheren (op de vroegere begraafplaats van het verloren dorp Welzinge), Sint Anna ter Muiden (3 potten gevonden), Zottegem (de meeste recente, opgegraven door Johan De Schieter), Kruishoutem (Kapellekouter) en de vondst van de abdij van Boudelo (Klein-Sinaai). Bij deze laatste gaat het om één kinderpot met de resten van twee foetussen, waarschijnlijk een tweeling. Eind de jaren vijftig werd er beweerd dat er een kinderpot gevonden is in Oostkerke. Dit werd in eerste instantie overgenomen door Willy De Sutter, maar nadien terug door hemzelf herroepen omdat er twijfel rees over de juistheid van het oorspronkelijke bericht. Er is ook geen enkel spoor van deze pot terug te vinden. Het is dus helemaal niet zeker dat er een kinderpot gevonden is in Oostkerke.

Wat de datering van de gevonden kinderpotten betreft, zijn deze van de noordelijke cluster van verschillende data afkomstig. De onderzoeken spreken elkaar ook tegen. De datering situeert zich vanaf de 12de tot de 14de eeuw. Anderen spreken van de 15de eeuw. Tweeorige potten zijn van rond 1500. Eigenlijk kan gesteld worden dat de kinderpotten te situeren zijn aan het eind van de middeleeuwen.

IMG_20150419_104923Een aantal potten zijn gevonden op een gewijde plaats, zoals deze van Velsen (in een kerk) en Boudelo (in een gang van een klooster). De meeste kinderpotten zijn echter gevonden aan de rand van een kerkhof, dus in niet gewijde grond, zoals in Sint Anna ter Muiden en in Zottegem. In een aantal gevallen is de vindplaats niet duidelijk. Bij deze laatsten gaat het om vondsten die gedaan werden in de 19de eeuw. Vaak gaat het ook alleen maar om scherven. Een aantal potten bevatten stoffelijke overschotten: een skelet dat soms compleet was of soms maar gedeeltelijk. In Sint Anna ter Muiden bevatte de pot alleen een stukje van een schedeldak. Het meest complete skelet werd gevonden in een pot in Tjerkgeest (Noord Friesland) en ook in Zottegem was het skelet vrijwel compleet.

Wat was nu de achtergrond van deze kinderpotten? Waarom zaten deze lijkjes in een pot en niet in een kistje en waren ze begraven in ongewijde grond? Dit had te maken met de geloofsvisie in de late middeleeuwen. De kerk domineerde toen de hele maatschappij en het leven van alledag. Men geloofde in de erfzonde van de mens die ontstaan was door de zondeval van Adam en Eva. Daardoor werd iedere mens geboren met de erfzonde en die kon alleen maar weggenomen worden door de doop, die een nieuwe start betekende. En de zonden die iemand gedurende zijn leven had opgebouwd werden dan weer weggenomen door het laatste sacrament. Volgens die geloofsleer stierf een mens zelfs tweemaal. Een eerste keer bij de eigenlijke dood waar een "eerste oordeel" volgde: ofwel kon men tijdelijk naar de hemel, of naar de hel, of boete doen in het vagevuur. Men stierf dan een tweede keer bij de wederkomst van Christus, bij het "laatste oordeel": dan ging men ofwel naar de hemel ofwel naar de hel.

Door dit concept van de erfzonde bleven pasgeborenen die overleden zonder gedoopt te zijn, belast met deze erfzonde en konden ze dus geen toegang tot de hemel krijgen. Zij moesten in het "voorgeborchte" blijven, in het bijzonder in de “limbo der kinderen”. De kinderen verbleven er in een staat van natuurlijk geluk, maar misten, zoals gewone hemelingen, de hoogste gesteldheid van zaligheid, dat wil zeggen de directe aanschouwing van God. Dit was het hoogste dat deze kinderen in het hiernamaals konden bereiken. Vandaar had een ongedoopte niet levende baby ook geen recht op een begrafenis in gewijde grond. Als zij toch zouden begraven worden op een begraafplaats zou dit een ontwijding van deze begraafplaats betekenen en dus alle gelovigen die daar begraven lagen in gevaar brengen. Het voorgeborchte werd ook "Abrahams schoot" genoemd omdat de aartsvaders daar ook zaten. Zij waren heidenen die echter wel als een christen hadden geleefd, maar zij waren ook niet gedoopt.

Het voorgeborchte" (Latijn:"limbus" of "limbo", "rand, zoom"), was dus een aanduiding van het verblijf van de zielen die na het sterven niet toegelaten werden tot de hemelse glorie van Christus en ook niet naar de hel of het vagevuur gezonden werden. Zij woonden aan de rand van de hemel of de hel. Zij genoten daar de volledige en opperste natuurlijke gelukzaligheid, maar zonder de directe aanschouwing van God zoals de hemelingen. Zij werden bovendien niet gekweld door de eeuwige hellestraffen, daar zij geen persoonlijke zonden bedreven hadden. Het was een zeer logisch opgebouwde theologie.

Maar natuurlijk waren er wel nog de emoties en de reacties van de ouders. Sommigen begroeven het lijkje in een afvalkuil. Er zijn namelijk lijkjes van kinderen gevonden in afvalkuilen. Anderen begroeven ze in ongewijde grond, onder hun huis.
Maar er waren ook ouders die probeerden om hun kind in de nabijheid van een kerkhof te begraven, bij de haag die de scheiding vormde tussen het kerkhof en de profane wereld en zodanig dat de pot tegen de gewijde aarde aan rustte.

IMG_20150419_104822Daar konden hun kleine geliefden toch nog enigszins het “Goede” van het gewijde kerkhof ervaren en waren ze (eveneens enigszins) beschermd tegen het “Kwaad” van de wereld. Hiervoor werd dan een pot gebruikt die behoorde tot het normale huisvaatwerk en niet speciaal voor dit soort begraving was vervaardigd. De meeste potten waren zogenaamde kogelpotten, zonder oren en zonder voetjes.

Er waren nog andere alternatieven, zoals een alternatieve doop. Bij een moeder die in levensgevaar was, werd met een klisteerspuit (doopspuit) heilig water ingespoten, waardoor zowel het kind als de moeder, indien die ook overleed, normaal konden begraven worden.

Er was ook nog een alternatieve doop na de geboorte. Hiervoor trok men met het overleden kind naar een heiligdom (kapelletje) waar het kind op een altaar voor Maria werd gelegd. Men wachtte dan op een teken van "leven", bijvoorbeeld het even opwaaien (door de wind) van het doek waarin het kind gewikkeld was, waarbij aangenomen werd dat Maria het kind eventjes weer levend maakte. Het kind werd dan snel gedoopt en gewoon begraven op een kerkhof. Dit gebeurde o.a. in Poperinge en in Noord-Frankrijk.

De Kerk heeft overigens nooit een definitieve uitspraak, bij wijze van dogma, over het lot van de ongedoopte kinderen gedaan. Het beeld van het voorgeborchte der kinderen is in de geloofstraditie echter altijd blijven bestaan. Pas in 2006 stelde Paus Benedictus XVI dat de ‘limbus infantium' nooit tot de absolute geloofswaarheden heeft behoord en daarom als afgeschaft kon worden beschouwd. Sindsdien gaan, volgens de Kerk, ook de ongedoopte kinderen naar de hemel.

De overblijfselen van de kinderpotten zijn materieel erfgoed, maar men kan hier ook spreken over immaterieel erfgoed, namelijk de opvattingen van de middeleeuwse kerk en de verhalen over dwaallichtjes. Als een ongedoopt kindje zou sterven, geloofde men namelijk dat het zieltje als een dwaallichtje zou blijven rondspoken.

Arco Willeboordse eindigde zijn lezing met de kinderpot van Sint Anna ter Muiden. Deze pot werd verder onderzocht met behulp van röntgenopnamen. Hierbij werd vastgesteld dat er alleen een schedeldakje in de pot zat. De pot werd ook verder gerestaureerd.

Voorzitter Eric Huys dankte dan de spreker voor dit zeer boeiende verhaal, over een onderwerp dat niet zo bekend is. De voormiddag werd zoals gewoonlijk afgesloten met een drankje aangeboden door Museum Sincfala.

Marc De Meester

Praktische informatie

toegang-felix-timmermanstraat-37

Lezingen zijn gratis voor leden van Geschied- en Heemkundige Kring Sint-Guthago.
Niet-leden betalen 3,50 euro, bezoek aan het museum inbegrepen.
Na de lezing bieden we je een drankje aan.

Plaats

Sincfala, Museum van de Zwinstreek
Pannenstraat 140, 8300 Knokke-Heist.
Tel. 050 530 730  Dit E-mail adres wordt beschermd tegen spambots. U moet JavaScript geactiveerd hebben om het te kunnen zien. 

Parkeergelegenheid

Op de speelplaats van de gemeentelijke basisschool Het Anker, bereikbaar via de Felix Timmermansstraat nummer 37 (klik op de foto voor Google streetview)


Zondagbabbel - Het Damse kanalenlandschap in historisch perspectief

Lezing op zondag 29 maart 2015 om 10 uur door Caroline Terryn

 

kanalen-damme-copyright-stephaan-declerqWie in Vlaanderen kanaal zegt, denkt meteen aan een langgerekte industriezone. Het Damse kanalenlandschap vormt daarop één van de weinige uitzonderingen. ‘Damme en omliggende polders’ is zelfs het zesde grootste erfgoedlandschap van Vlaanderen. U begint uw zondag dan ook met een reeks mooie landschapsfoto’s.

Verhelderende kaarten maken duidelijk dat de 19de-eeuwse kanalen grotendeels in de bedding van oudere waterlopen liggen. De Damse Vaart volgde het Reiekanaal en de Verse Vaart, terwijl het Afleidingskanaal van de polders (het Leopoldkanaal) en dat van de Leie (het Schipdonkkanaal) gebruik maakten van de 13de-eeuwse Lieve, het eerste grootschalige scheepvaartkanaal van Europa!

Historica Caroline Terryn stelt telkens de vraag naar de reden van deze grootse infrastructuurwerken. Waarom liet Napoleon - in volle oorlogstijd! - een kanaal van Brugge naar Sluis graven? En waarom kwam de unieke tweeling ‘Blinker en Stinker' erbij? Sinds wanneer zijn er al plannen om op de afleidingskanalen te varen? En wat brengt de toekomst?

C is licentiaat geschiedenis, stadsgids Damme, voorzitter Erfgoed Damme vzw en verantwoordelijk voor Erfgoedblad Damme, het tijdschrift van de Heemkundige Kring ’t Zwin Rechteroever Damme.


Verslag

caroline-terrynOp zondag 29 maart 2015 mocht voorzitter Eric Huys in Museum Sincfala 82 aanwezigen verwelkomen voor de lezing "De kanalen in Damme in historisch perspectief" en de spreekster voorstellen. Caroline Terryn werd geboren in Deurne bij Antwerpen uit West- en Oost-Vlaamse ouders. Na haar studies aan de Rijksuniversiteit Gent (licentiaat Geschiedenis Nieuwe Tijden in 1986 en kandidaat kunstgeschiedenis in 1988) werkte ze van 1989 tot 1996 bij de Educatieve Dienst van de Musea van de stad Antwerpen. In 1999 verhuisde ze naar Moerkerke. Ze werd in 2006 stadsgids bij de West-Vlaamse Gidsenkring en was ondertussen bestuurslid geworden van de Heemkundige Kring 't Zwin Rechteroever Damme. In 2005 publiceerde ze ter gelegenheid van de Open Monumentendag met als thema ‘hout' "De houten schuur van het Hof van Sijsele - Graanschuren in Damme en omstreken". Dit boekje van 150 pagina’s is uitverkocht, maar aangezien er nog geregeld vraag naar is, gaat er een herdruk komen. In 2008 richtte ze haar eigen vzw op: Erfgoed Damme. Daarmee nam ze deel aan Erfgoeddag 2008, gaf ze lezingen over de Damse kanalen en over de Lieve en nam ze een stadpunt in over de herinrichting van de hospitaalsite in Damme. Deze onderwerpen vonden hun neerslag op de site http://erfgoeddamme.weebly.com/, in “De Zwinkrant” en in de “Brugse Gidsenkroniek”.

Als bestuurslid van 't Zwin Rechteroever hielp ze het heemkundig tijdschrift uitgroeien van een nieuwsbrief op A5-formaat naar een rijk geïllustreerd historisch en volkskundig magazine met bijdragen over alle deelgemeenten van Damme. Op www.zwinrechteroever.be staat het overzicht van de meer dan 75 kortere artikels die ze zelf voor de “Nieuwsbrief” en “Erfgoedblad Damme” schreef. Haar voorkeur gaat uit naar korte artikels die in een reeks verschijnen. Lopende reeksen gaan over WO I in Damme, Damme op de kaart van de Zwinstreek uit 1501, de Sareptakapel, n.a.v. de restauratie van dit kapelletje, en over de Lieve. Deze laatste reeks zal in 2016 resulteren in de beschermingsaanvraag voor het West-Vlaamse deel van de Lieve, want merkwaardig genoeg is enkel het Oost-Vlaamse deel geklasseerd. Reeksen die later terug zullen opgenomen worden gaan o.a. over de bakovens en het onderwijs in de verschillende deelgemeenten van Damme. Voor “Rond de Poldertorens” schreef ze langere artikels: in 2006 "De éne haring is de andere niet - Het haringbedrijf in Damme in de middeleeuwen", in 2010 "Negenhonderd jaar Moerkerke: 1110- 2010" en in 2014 "De Gentse Lieve-atlas als bron voor de studie van de Lievebermen in Damme". De eerste twee zijn in extenso te lezen op www.zwinstreek.eu. Haar eindwerk voor de West-Vlaamse Gidsenkring over één van de families die de heerlijkheid Moerkerke bezaten, herwerkte ze voor “de Handelingen van het genootschap voor Geschiedenis van Brugge” in 2011 tot het artikel "Van koopman tot edelman. Geschiedenis van de familie de la Villette (Brugge 1650-1800)". Eind 2015 zal in “Monumenten en Landschappen”, een A1-blad van de Vlaamse overheid, een artikel verschijnen over de Gentse Leiebermen in Damme.

Caroline Terryn begon haar lezing met een overzicht dat startte in de vroege middeleeuwen. De belangrijkste kanalen van Damme zijn van de 19de eeuw, maar liggen wel in oudere beddingen. In de 8ste - 9de eeuw stond Brugge in verbinding met de zee via geulen. Nadien volgden inpolderingen en de vorming van het Zwin. Vóór 1180 werd het Reiekanaal aangelegd. De Damse Vaart zal later die bedding volgen.

DSC03342kopieIn de 16de eeuw konden zeeschepen niet meer tot in Damme geraken en moest alles overgeladen worden in Sluis. Dit was de reden dat de Verse Vaart werd aangelegd tussen Damme en Sluis in de periode 1548-1564, wat een drastische ingreep was om Brugge bereikbaar te houden. De Verse Vaart liep parallel met de Zoute Vaart, die in 1421 werd gegraven, en een gekanaliseerde oude Zwinarm was. De Zoute Vaart bevatte zout zeewater waarin eb en vloed doorwerkten tot aan de Speie in Damme.

De Verse Vaart (of Soete Vaart) bevatte zoet water. Zeeschepen moesten versassen om dan door te varen naar Damme. Maar er ontstonden problemen om doorheen Damme te kunnen varen door verzanding en te grote lasten op de schepen. Daarom werd er in 1566 - 1568 een grote bocht rond Damme aangelegd. De Verse Vaart werd afgedamd bij "Bekaf" (Oostkerke) en een oude Zwingeul werd uitgegraven en aangesloten op de Verse Vaart te Monnikerede. Door de bezetting van Sluis door de Staatsen in 1604 tijdens de Tachtigjarige Oorlog verloor Brugge haar verbinding met de kust. De Verse Vaart werd verdedigd door het Fort St. Donaas, gebouwd door de Spanjaarden in 1604 - 1605, als tegenfort tegen Sluis.

Ook andere steden kwamen in de problemen met hun verbinding naar de zee door de bezetting van Zeeuws-Vlaanderen door de Staatsen, zoals Gent (verbinding via Sas van Gent) en Antwerpen (de Westerschelde).

In de 17de eeuw werden er plannen gemaakt voor nieuwe kanalen tussen Brugge, Gent en Oostende (Plassendale). In Antwerpen was er een plan voor de eerste voorloper van het Noorderkanaal tussen Antwerpen en Oostende.

In de Franse Tijd kwam het gebied rond de Westerschelde bij het departement van de Schelde. Dit gebied werd afgestaan in ruil voor het voortbestaan van de Bataafse Republiek. Verbindingen met de Westerschelde werden wetenschappelijk bestudeerd door Franse ingenieurs.

DSC03362kopieIn 1803 bezocht Napoleon Brugge en Antwerpen. Hij was toen nog consul. Napoleon bracht rust in de streek en hij had aandacht voor de verzuchtingen van de handelaars. Maar zijn aandacht ging in de eerste plaats toch naar strategische zaken. In 1804 werd hij keizer. Engeland kreeg door de overwinning bij de slag van Trafalgar het overwicht op maritiem gebied en het voerde een economische oorlogsvoering met een continentale blokkade (1806).

Antwerpen werd een Franse marinebasis en kreeg dokken, echter geen handelsdokken, maar militaire dokken. Deze marinebasis moest verdedigd worden en via de Westerschelde (Vlissingen en Breskens) moesten troepen aangevoerd worden. De aanleg van de Damse Vaart paste in dit strategisch plan. De bedoeling was het graven van een kanaal van Breskens naar Brugge en dit aansluiten op een kanaal naar Duinkerken. In 1803 had de Brugse burgemeester De Croeser geen kanaal naar Sluis gevraagd, maar iets anders. Sluis was immers vervallen en men had al een kanaal naar Oostende. In het depot van het Brugse Groeningemuseum bevindt zich een schilderij waarop Napoleon staat afgebeeld die wijst naar een document. In dit document staat dat Brugge een entrepot krijgt (een handelsdepot of stapelplaats) in ruil voor de Brugse oorlogsbijdrage tegen Engeland.

De vroegere Handelskom van Brugge was ondertussen in verval geraakt. Een jaar nadien echter maakten Franse ingenieurs toch een kostenraming voor een vaart van Brugge naar Sluis, dwars door Damme en vanaf Bekaf een deel van de loop van de Verse Vaart volgend (het "Verloren Eynde", het oudste deel van Bekaf naar Damme dat er was vóórdat de bocht omheen Damme er kwam). Deze oorspronkelijke plannen bevinden zich niet in België maar in Frankrijk. Er is wel een kostenraming die zich in het Rijksarchief in België bevindt.

In 1805 kwam de goedkeuring voor het kanaal door het Leiedepartement en in 1806 werd er een extra belasting in het Leiedepartement ingevoerd om het kanaal te bekostigen (1 centiem extra gedurende 5 jaar). De werken werden in 1808 toegezegd aan aannemer Philippe De Brock uit Oostende die in 1809 reeds aan het kanaal bezig was in Sluis. Op 20 augustus 1809 moest hij stoppen in Sluis om in Hoeke te beginnen.

Vanaf het begin was het de bedoeling om het kanaal te verlengen naar Breskens. Hiervoor gaven militaire redenen de doorslag. In 1809 was er een Engelse invasie op Walcheren met de verovering van het fort te Vlissingen. Een kanaal naar Breskens vooDSC03377kopier de aanvoer van troepen voor de verdediging van Antwerpen en de Westerschelde was dus belangrijk. Toch kwam de verbinding naar Breskens er uiteindelijk niet. De reden was dat dit deel van het kanaal door het gebied van het Departement van de Schelde liep en Gent het bedrag van 1 miljoen frank voor dit stukje kanaal niet wilde betalen. Op 27 december 1809 verdubbelde de belasting in het Leiedepartement tot 2 centiemen en ook het Scheldedepartement kreeg een extra belasting van 2 centiemen. Het was dus de lokale bevolking die voor het kanaal moest betalen. Ondertussen was ook de Engelse invasie mislukt. Gent stelde een alternatief voor: een kanaal van Gent naar Breskens via Sas van Gent. Parijs gaat hier echter niet op in en er komt een derde voorstel: een kanaal van Sint-Joris naar Breskens, maar ook dat ging niet door.

De werken van de Damse Vaart vorderden traag. Het delven van een kanaal was zeer arbeidsintensief en er waren duizenden mannen voor nodig. Er waren ook niet genoeg arbeiders voorhanden omdat veel Vlaamse mannen opgevorderd waren voor het Franse leger. Daarom zette men dwangarbeiders in. In 1808 was er in Spanje een opstand tegen Napoleon, waarbij veel Spanjaarden gevangen genomen werden. 12.000 Spaanse krijgsgevangenen werden ingezet als dwangarbeiders, de helft voor de bouw van forten (o.a. fort Napoleon in Oostende) en de andere helft voor het graven van de Damse Vaart. In het rijksarchief te Brugge bevinden zich documenten betreffende de aanbesteding voor de bouw van barakken, kledij en brood voor deze dwangarbeiders. In 1814 werd Napoleon verbannen naar Elba en waren de dwangarbeiders hier weg. Het gebied kwam bij Nederland en in 1814 was er nog geen druppel water in de Damse Vaart. In Damme was het kanaal nog onvoltooid. Er waren wel al heel wat heipalen in de grond gezet. Koning Willem I liet de werken dan verder uitvoeren tussen 1818 en 1824 tot in Sluis.

Een ander belangrijk kanaal is het Leopoldskanaal ("de Blinker"). Dit is een afwateringskanaal voor de polders dat loopt van Boekhoute (Assenede) tot aan Heist. Het kanaal is smal in Sint-Jan-in-Eremo en verbreedt in Maldegem. Het is genoemd naar koning Leopold I. Na de Belgische onafhankelijkheid in 1830 sloten de Nederlanders de bestaande sluizen voor de afwatering af. Deze afwatering gebeurde voor onze streek via het Lapscheurse Gat, waarna het water via Sluis en Cadzand in de zee werd afgevoerd en voor de polders ten noorden van Assenede via de Westerschelde. Door het afsluiten van de sluizen waren er overstromingen en werden de polders waterziek. Door het stilstaande water in de landerijen kwam de polderkoorts (malaria) hier voor. In 1832 werd er beslist om een eigen Belgisch afleidingskanaal te graven om deze problemen op te lossen. De drijvende kracht en voorvechter van dit kanaal was kanunnik Jozef Andries, pastoor van Middelburg en volksvertegenwoordiger in het Nationaal Congres, die wetsvoorstellen hiervoor schreef. Er was ook een militaire reden voor het kanaal omdat België toen in oorlog was met Nederland, vandaar dat het kanaal ongeveer de grens België - Nederland volgt. Een eerste ontwerp dateerde reeds van kort na 1830, waarbij het kanaal zou lopen van Heist tot Zelzate en zou uitmonden in het kanaal Gent-Terneuzen (dat de Nederlanders ook hadden afgesloten). Uiteindelijk werd België in 1839 door Nederland erkend en kreeg het Leopoldskanaal een korter tracé tot in Boekhoute.

DSC03384kopieDoor het Leopoldskanaal moesten alle bestaande sloten nu zuidwaarts afwateren naar dit nieuwe kanaal in plaats van noordwaarts vroeger (richting Westerschelde). Een deel van het Leopoldskanaal tussen Maldegem en Raepschot ligt in de bedding van de 13de-eeuwse Lieve. Het kanaal werd gegraven tussen 1843 en 1854. Voor de kruising met de Damse Vaart werd een speciale constructie, sifon genaamd, gebouwd waardoor het Leopoldskanaal en later ook het Schipdonkkanaal onder de Damse Vaart doorliepen. Op het oorspronkelijke plan voor het Leopoldskanaal stond voor de kruising met de Damse vaart een bassin getekend en omdat er nu nog een verbreding is tussen het Leopoldskanaal en het Schipdonkkanaal op die plaats werd door sommigen gedacht dat er oorspronkelijk zo een bassin was in het Leopoldskanaal in plaats van een sifon. Dit bassin is er echter nooit geweest. Enerzijds zijn er nog kaarten met zaken erop die nooit gerealiseerd werden en anderzijds was een bassin niet mogelijk omwille van het verschil in waterpeil tussen de Damse Vaart en het Leopoldskanaal. De breedte tussen het Leopoldskanaal en het Schipdonkkanaal was een voorzorg om de bestaande sifon niet te laten verzakken bij de aanleg van het Schipdonkkanaal. Door deze sifons konden de schepen op de Damse Vaart over de beide kanalen doorvaren.

Het derde kanaal is het Schipdonkkanaal ("de Stinker"), een afleidingskanaal van de Leie dat loopt van Deinze naar Heist. Dit kanaal was eerst niet nodig. De Leie heeft echter veel bochten tussen Deinze en Gent. Het water in de Leie nam met de tijd sneller toe omdat er meer meersen in gebruik werden genomen en er ook meer scheepvaart op de Leie kwam met meer overstromingen rond Gent als gevolg. De Leie was ook erg vervuild door de vlasindustrie rond Kortrijk, vooral door het roten van het vlas, waarbij het vlas in de Leie werd gelegd tot het begon te rotten, met veel stank tot gevolg, vandaar de volksnaam "de Stinker". Om dit vervuilde water niet door Gent te laten stromen wilde men stroomopwaarts van Gent een verbinding aanleggen tussen de Leie en de Noordzee. Zo kreeg men ook meer controle over het waterniveau van de Leie en kon men overstromingen in Gent vermijden. Het graven van het Schipdonkkanaal verliep tussen 1846 en 1860. In 1846 legde men eerst een kanaal aan naar Merendree en later werd dit doorgetrokken naar Heist. Vanaf Stoktevijver in Zomergem ligt het Schipdonkkanaal in de bedding van de Lieve tot in Moerkerke.

DSC03387kopieIn de 19de eeuw was het graven van een kanaal vooral handenarbeid, maar er werden toch ook reeds stoommachines gebruikt.

De namen "Blinker" en "Stinker" zijn uitgevonden door Bruggelingen.

De afwateringswaterloopjes werden via een tunneltje (duiker) aangesloten op het kanaal. Voor een goede waterafvoer moet het waterpeil in het Leopoldskanaal lager zijn dan dat van het Schipdonkkanaal.

Het Damse kanalenlandschap is nog steeds hetzelfde zoals 150 jaar geleden.

De spreekster had het dan verder over de scheepvaart op de Damse Vaart. In 1911 staken de meeste boten de grens over. Dit werd toen bijgehouden door de Nederlandse douane. Het waren er minder dan 2 per dag. Het ging om goederenvervoer (landbouwproducten, zoals suikerbieten of granen; bouwmaterialen, o.a. van de steenbakkerijen uit de streek) en ook personenvervoer (toeristen en landbouwers die met eigen producten naar de markt in Brugge trokken). Het personenvervoer gebeurde met de trekschuit of barge. De barge was goed ingericht: er zat een keuken in, latrines en een salon. De barge was het meest aangewezen vervoersmiddel tot de komst van de stoomtrein. Omstreeks 1885 werd de barge op de Damse Vaart vervangen door een stoomboot.

Toeristen, recreanten en kunstenaars kwamen naar Damme, o.a. Stijn Streuvels die in 1921een reisverhaal schreef over Damme. Ook Constant Permeke kwam vaak naar Damme. Hij had zelf een eigen plezierbootje. Ook nu nog vaart er een toeristisch bootje op de Damse Vaart: de “Lamme Goedzak”. Er kan nu niet meer tot in Sluis worden gevaren doordat de sifons tijdens de Tweede Wereldoorlog opgeblazen werden door Franse genietroepen in 1940. De Duitsers legden dan aan weerszijden een voorlopige dam aan. Na de oorlog werden de sifons niet meer hersteld en de aan weerszijden opgerichte dammen, om te voorkomen dat het afleidingswater in de Damse Vaart terecht komt, kregen een definitief karakter, waardoor de Damse Vaart nu onderbroken wordt door de twee afleidingskanalen. Door middel van een buizenstelsel onder de kanalen door is er een verbinding tussen de beide delen van de Damse Vaart.

Geregeld wordt de rust van de Damse Vaart opgeschrikt door allerlei plannen voor nieuwe waterverbindingen. Zo o.a. in 1954 met een plan voor een kanaal tussen Zeebrugge en Antwerpen (het Noorderkanaal). Voor dit kanaal duiken er nadien nog geregeld nieuwe plannen op. In 1987 was er een studie voor een kanaal van Zeebrugge naar Merendree. Dit ging niet om een nieuw kanaal, maar om het bevaarbaar maken van het Schipdonkkanaal. In 2007 waren er dan weer de plannen voor een project Seine-Schelde West, met een verbreding van het Schipdonkkanaal.

Caroline Terryn sloot haar lezing af met te stellen dat het Damse kanalenlandschap één van de meest gaaf gebleven gebieden is. Dit werd zo vermeld in de Landschapsatlas van de Vlaamse Gemeenschap (2011).

Hierna dankte voorzitter Eric Huys de spreekster voor deze zeer interessante en uitvoerig geïllustreerde lezing. De voormiddag werd dan zoals gewoonlijk afgesloten met een drankje aangeboden door Museum Sincfala.

Marc De Meester
Foto's: Etienne Decaluwé

Praktische informatie

toegang-felix-timmermanstraat-37

Lezingen zijn gratis voor leden van Geschied- en Heemkundige Kring Sint-Guthago.
Niet-leden betalen 3,50 euro, bezoek aan het museum inbegrepen.
Na de lezing bieden we je een drankje aan.

Plaats

Sincfala, Museum van de Zwinstreek
Pannenstraat 140, 8300 Knokke-Heist.
Tel. 050 530 730  Dit E-mail adres wordt beschermd tegen spambots. U moet JavaScript geactiveerd hebben om het te kunnen zien. 

Parkeergelegenheid

Op de speelplaats van de gemeentelijke basisschool Het Anker, bereikbaar via de Felix Timmermansstraat nummer 37 (klik op de foto voor Google streetview)