De boekhouding van een Heistse boer uit de XVIIIe-XIXe eeuw

Maurits Coornaert L.KI.F.

1.Het Boek

Een dokument als dit, is wel zeldzaam. Het bevat de boekhouding van de boer van de hofstede gelegen tegenover het oude kerkhof van Heist, De boekhouding begint in 1765. Bij de dood van de boer, bleef het boek op de hoeve en het werd door zijn opvolgers verder gebruikt. Zo kwam het in 1801 toe aan Frans De Smedt, een verre voorouder van de huidige boer André Desmedt. De opeenvolgende Desmedt's hebben het nog gedeeltelijk gebruikt tot in het begin van 1900. Dan is het boek op de zolder verzeild en gelukkig bewaard gebleven. Dank zij dhr A. Desmedt, hebben wij dit oude dokument kunnen bestuderen en bewerken.

Het boek is 32 om lang, 21,5 cm breed en ongeveer 2 cm dik zonder de kaft. Het schutblad is van perkament en reeds erg versleten. De bladen zijn nog tamelijk goed bewaard en leesbaar. Achteraan is een hoek van een twintigtal bladen afgevreten. Daardoor zijn enkele mededelingen onverstaanbaar geworden.

De leesbaarheid van het geschrift is wisselvallig. Het verschilt naar gelang de vaardigheid en de haast van de persoon die opgetekend heeft. Wel moet gezegd dat enkele van hen een goed geschrift hadden. Bij sommigen is het echter moeilijk leesbaar. Toch konden we er genoeg van ontcijferen om een algemeen gedacht van de inhoud te verkrijgen.

Met de aantekeningen kan men geen volledig overzicht maken van het landbouwbedrijf. Alleen de voornaamste aankopen en verkopen werden opgetekend. Voor sommige jaren wordt bijna niets vermeld.

2. Lijst van de Percelen van de Hoeve

Het boek diende voor de boer onder meer om een overzicht te hebben van de oppervlakte van zijn hoeve. Er zijn een viertal plaatsen waar een lijst van de verschillende percelen staat. Spijtig genoeg worden de percelen weide daarbij niet vermeld. Daardoor weten we niet hoeveel gemeten gras de boer uitbaatte (1 gemet = 300 roeden = 44 aren).

Sommige percelen zijn op zulke manier aangegeven dat men ze moeilijk of niet kan situeren. Wel zijn er die een reeds lang overgeërfde naam dragen; zoals de Papenbilk en het Coppesluizestuk, namen die in de ommelopers van de wateringen voorkomen. De Papenbilk was vroeger eigendom van de pastorie van Heist, maar is sedert lange tijd grotendeels in akkerland veranderd. Het land aan de Koppesluis bestond uit percelen land en hooigras; één van de percelen was ong. 1/2 gemet groot en noemde “de 1000 gemeten”.

Herhaaldelijk is er spraak van “den dyc”. Hier wordt de Evendijk bedoeld. Een kaart van 1777 leert ons dat de Evendijk een leen was van de Burg van Brugge. Gillis Terrasse was de pachter van bewuste hoeve. Hij pachtte daarbij het 3e rek van de dijk, nl. van de grens van Lissewege-Heist tot de Graaf Jansdijk. De oppervlakte was 16 gemet, 271 roeden (1). Een tijd later verschijnt de term “den dyc van Schoutteten”. Genoemd deel van de Evendijk is eigendom geworden van Simon Schoutteten, die burgemeester van Heist geweest is van 1829 tot 1854 (2).

Om een gedacht te krijgen van de terminologie die een boer gebruikt, geven we hier enkele namen van percelen: “het land van de burgemeester” ”het nieuwland”, “het land van de wagenmaker”, ”het land in de Stie” (d.i. langs de Ramskapelse Stie) “de 8 lynen”, “de 6 gemeten langs de kalsyde”, ”het Steenovenstuk”, ”de mispelnut”, “het busstuk”, ”het stuk aan de balie”, ”in de Panne” (d.i. de Pannepolder), ”het land voor Tomas’ deur”, ”de partij die oost en west werkt”. Van grotere partijen wordt de opper-vlakte en de ligging van de “stringen” of stroken aangegeven. B.v. “de 1e string aan de kalsijde” of “de 1e string van westen”. Het is duidelijk dat de boer en zijn knechten al die termen onmiddellijk begrepen, maar een oningewijde geraakt daarin niet dadelijk thuis.

Die lijsten zijn tamelijk onvolledig. Toch kunnen we er uit opmaken dat de boer tenminste 50 gemeten land bewerkte. Dit wordt bevestigd door het feit dat in 1847, 18 gemeten 100 roeden van het land bezaaid werden met tarwe. De meeste boeren hadden vroeger de gewoonte ieder jaar een derde van hun land te bezaaien met tarwe.

3. Een Schapenboer.

Bij de hoeve moeten ook veel gemeten weide en hooigras behoord hebben. Er waren daar immers niet alleen runderen en paarden, maar ook een grote kudde schapen. Dit weten we door het getal “vliezen” of schapenvachten, dat ieder jaar verkocht werd.

In de periode 1765-1800 verkoopt de boer jaarlijks een aantal vliezen dat varieert van ±180 tot ±140. Na 1800 vermindert het getal stilaan. In 1810 zijn er nog 127 vliezen; daarna wordt de verkoop van de vachten niet meer opgetekend.

Ieder jaar verwijdert de boer de jaarlingsweers uit zijn kudde; een “weer” is een mannetjesschaap (3). Hun aantal loopt van 30 tot 60. Hij verkoopt ook de “gelte beiten” of ooien die niet meer geschikt zijn voor de kweek. “Den Afsteck” bedraagt jaarlijks 10 à 20.

Genoemde troepen schapen werden gewoonlijk aan dezelfde koopman van de hand gedaan. Er wordt geen melding gemaakt van de schapen, die voor eigen gebruik op de hoeve geslacht werden, of die naar afzonderlijke personen overgingen. Ook werd vanaf 1810 het aantekenen van de verkopen verwaarloosd. De vliezen gaan regelmatig naar “deken Verplancke”; de boer verkoopt ze hem “op de buerze”.

Tot 1850 zien we sporadisch de verkoop van runderen. Maar na 1850 zijn er meer vermeldingen van koeien, vaarzen, ossen, tweetanders (runderen van 18 maanden tot 2 jaar) of bargzwijnen (onvruchtbare mannetjes-varkens). Waarschijnlijk is het kweken van schapen ondertussen gedurig verminderd en legt de boer zich meer toe op rundveeteelt. Maar tot ongeveer 1940 zijn er op de hoeve toch nog altijd enkele schapen geweest.

4. Boer Gillis Terrasse.

Gillis Terrasse is pachter in 1765. Zijn naam hebben we reeds boven aangehaald. Ook de ommeloper vermeldt zijn naam in 1777. We herkennen zijn handschrift tot het jaar 1782.

Boer Terrasse maakt een aantekening telkens hij een belangrijke partij wol of een troep schapen verkoopt; daarbij vermeldt hij tevens de verkoops-voorwaarden. Een voorbeeld op de 2e bladzijde: ”Weers verkocht aen Jan Wouters, de nombre van 57, salvo justo (=ongeveer), daervan 2 toe en 2 te versteken op den hoop, en te weeren half septembre 1766, voor ende om de somme van 1-5-4 per hooft, op den 27 Junyus 1766”. Een voorbeeld op blz 6: ”Ten jaere 1768. Wolle verkocht aen Verplancke de nomber van 177 en een vel, te betalen 171, ten prijse van 0-8-6 per vlyes, een kroonstuck dryncgelt voor de schaeper, op den 18 Apryl”. Gewoonlijk voegt Terrasse achteraf erbij het getal dieren of vliezen, dat in feite geleverd werd, en de verme1ding: ”Voldaen” of “Ontfaen den inhout deser”.

Op een getal van 150 à 170 vliezen, geeft de boer gewoonlijk 6-7 vliezen toe. Dit zal zijn om de koper te vergoeden voor de minderwaardige vliezen die onder zulke koop moeten steken. Hetzelfde gebeurt bij een troep weers: op een getal van 30 à 50 weers worden er 1 of 2 toegegeven. Rond 1800 begint men een percent vast te stellen, b.v. “4 percent toe”, De schaper krijgt 1 kroonstuk drinkgeld per vlies; per beite of weer krijgt hij 2 stuivers.

Als het om dieren, schapen of runderen gaat, dan wordt een dag gesteld waarop ze moeten weggehaald zijn door de koper. Voor weers is het meestal: ”te weeren in hoestmaent” (augustus); soms ook “in 7ber (september); ”te Bamesse” (1 okt) of “op aldersielendagh”. Ossen of koeien moeten geweerd worden tegen “aldersielen”, “alderheylighen” , “loeydag” (1 dec) of “Sint-Maartensdag” (11 nov).

Bij het verhandelen van runderen wordt geen enkel stuk toegegeven. Maar aangezien de verkochte dieren nog enkele weken in de weide van de verkoper mochten blijven grazen, kon er ondertussen nog altijd een ongelukje gebeuren. Daarom werd bepaald dat koper en verkoper elk de helft van het risico zullen dragen: ”de rysche half en half”.

We hebben dan nog de bepaling: ”2 te versteken op den hoop”. We menen dat daarmee bedoeld wordt dat de koper in dit geval 2 minderwaardige weers mocht weigeren (verstoken) en 2 beitelammeren in de plaats nemen (trecken). Er zijn een drietal teksten die deze mening bevestigen: “32 weers, 1 toe, 1 te versteken, en in de platse te trecken een lam, wel te verstaen dat hij een serieus muyle moet trecken” (... dat dit lam een goed voorkomen moet hebben); ”... den nomber van 49, 2 toe, geen te versteken, ten waere van hassedenten (accidenten) ofte krepele”; “... hij magh een versteken, maer hij moet een lam in de platse trecken”.

De prijzen in de periode 1765-1800 zijn als volgt: een geltebeite 1-6-0 tot 2 pond; een weer 1-6-0 tot 1-12-0; een vlies 3 schellingen. Naar gelang de kwaliteit van het rund kost een koe 9 tot 15 pond; een jaarling os 5 tot 7 pond; een tweetandse os (18 maand tot 2 jaar oud) 9 pond.

Boer Terrasse heeft weinig zaken aangetekend, die geen betrekking hebben met de schapenhandel. Zo heeft hij “hout gekocht aen Jacob de Volder, de nomber van 56 of 57 troncken, met het haer daer op staende met 8 hesschen opgaende boomen, voor ende omme de somme van 5-15-0, en den selven moeyt het hout thuysbryngen op den 14 9bre (november) 1766.

Slechts eenmaal vermeldt hij de verkoop van graan: ”gerste verkocht...l-7--6 per hoet op den 3de 8ber (oktober) 1767, te weeren als het gedosschen is, als den verkoper belieft”. Een hoed is een inhoudsmaat van plus minus 1,75 hectoliter.

Herhaaldelijk kwamen nieuwe munten in omloop. Daardoor ontstond onzekerheid bij het handeldrijven. Dit wordt weerspiegeld door termen als “voor de somme van ... pond courant” of “... in vlaems gelt, gout of selver spesie”.

5. De Periode vanaf 1800

In 1801 meldt een nieuwe boer zijn intrede als volgt: ”Francois de Smedt is getrouwd met Maria Benthein op den 15e Januarius 1801”. In het begin schrijft hij het verhandelen van schapen of vliezen nog op. Maar dit verzwakt vlug. Over het algemeen genomen is zijn bijdrage maar gering.

Wel deelt hij ons iets bijzonders meder: ”Frans de Smidt is St. Antonius-meester geworden op den 1e januarius 1813”. In de kerk van Heist bestond de confrerie van Sint Antonius Abt. Aan deze helige werden giften in natura, varkens en varkensvlees geofferd (4). De kerkfabriek stelde een persoon aan om die offeranden openbaar te verkopen. Met de opbrengst er van liet men missen celebreren.

Frans de Smedt heeft de zwijnen verkocht en de opbrengst van de verkoop per jaar opgetekend; en dit tot en met 1823. Per jaar kon hij zo 20 tot 30 pond optekenen.

Vanaf 1834 verschijnt het schrift van een andere hand. Een paar bladzijden verder ontdekken we de naam J. de Smidt. De nieuwe boer wil een over-zicht hebben van zijn bedrijf. Daarom heeft hij op “8 Julius jaer 1834” een lijst van zijn velden opgemaakt. In hetzelfde jaar heeft hij een herstelling uitgevoerd aan de schuur. Hij vermeldt uitgaven voor kalk en uurloon en hij heeft “4.000 steen verwrocht ... 6 pond 13 schelling 4 groote”.

Van nu af is er nog zelden spraak over schapen. Nu gaat het over rundvee en graan. De boer noteert getallen gerste-, tarwe- en boneschoven. Spijtig genoeg vermeldt hij daarbij niet de oppervlakte van het veld vanwaar die schoven voortkomen. Maar wat verder zien we: ”het jaer 1847 terwe gezaaidt 18 gemeten 100 roeden”. Daaronder heeft hij de hoeveelheden graan opgetekend die gedorst werden. Er staan 17 getallen en hij de som staat: ”terwe gedosschen het jaer 1847: 135 hoedt 1 vat”.

Op de bladzijde ernaast staat: ”het jaer 1847 terwe verkocht ...“ en dan volgen 9 posten met tezamen 60 hoed. Bij de 1e post is de prijs “24 sch. 6 gr. de maete” en bij de laatste “40 sch. de maete”. Door de manier waarop de prijs opgegeven wordt, zien we dat de nieuwe munt sinds 1830 nog niet helemaal ingeburgerd is. Een paar voorbeelden: ”4 hoed terwe aen 27 sch. 9 stuyvers de maete, 239 frans 45 centimen”: hier was 1 hoed 60 Fr waard; “2 hoed terwe aen 39 sch. de maete, komt op 169 frans 79 centymen”, in dit geval bracht 1 hoed 85 Fr op. Zo zien we dat 39 schellingen = 85 Fr. In 1847 is één schelling dus gelijk aan 2,17 Fr.

In 1847 heeft de boer niet alleen tarwe, maar ook bonen gedorsen en schoon gemaakt, in verschillende keren, tezamen: “33 hoed 7 vaten vlaams”.

Voor 1848 staat aangetekend “85 hoed 5 vaten vlaams” tarwe; 40 hoed 5 vaten bonen en 18 hoed 6 vaten vlaams haver. In 1849 heeft de boer 16 gemeten 136 roeden tarwe gezaaid en 100 hoed gedorsen; verder 50 hoed 4 vaten vlaams bonen. Van af 1850 geraakt deze soort van aantekeningen in verval. Toch vinden we sporadisch graanprijzen. Enkele keren koopt Berten Baervoets, de molenaar, tarwe. Daarbij brengt 1 hoed tarwe in juni 1851, 32 Fr op; in juni 1852, 39 Fr; 1 vat tarwe in 1857, 6 Fr. In 1852 kost 1 vat bonen 3 Fr, 1 vat haver 2 Fr. In 1856 heeft Petrus van Beveren 1 mate bonen gehaald voor 7 Fr. In 1857 worden erwten en vitsen vermeld.

In 1849 wordt voor de eerste keer boter vermeld, b.v.”21 mey, 20 stukken booter aen 12 stuyvers van stuck, 21.81 Fr”. We kennen niet het gewicht van een “stuck booter”; de prijs per stuk is 1.09 Fr. Op 18 maart 1859 gaat 1 kilo oude boter 31 stuivers of 2.81 Fr; 1 kilo verse boter 29 stuivers of 2.63 Fr. Eén stuiver geldt dus 9 oentiemen. In 1863 zijn de prijzen van de boter de volgende: januari 2.26 Fr, februari 2.72 Fr, maart 2.81 Fr, op 13 april 2.80 Fr en op 30 april 1.80 Fr. In juni stijgt de prijs weerom tot 1.90 Fr, juli 2.09 Fr, august. 2.18 Fr, september 2.36 Fr, oktober 2.50 Fr. De prijzen in 1864: jan 2.36 Fr, maart 3 Fr, april 2.36 Fr, mei 2 Fr, juni 2.36 Fr, juli 2.50 Fr. De prijzen voor 1865: jan 2.36 Fr, maart 3 Fr, april 2.44 Fr, juni 2 Fr, juli 2.5 Fr, okt 2.62 Fr.

Dat alles wat betreft de boter. Melk, kaas of eieren worden nergens vermeld. Vermeldingen over aardappelen verschijnen vanaf 1856. Een zak “erpels” kost dan 9 Fr, in 1857 6.75 Fr, in 1859 : 7 Fr, in 1859 : 6.25 Fr. We weten niet welk gewicht een “zak” vertegenwoordigt.

We vinden ook veeprijzen. In 1846 worden “bargzwiens” verkocht aan 75 Fr. het stuk, in 1847 aan 60 Fr, in 1848 aan 33 Fr; in 1849 brengt een “maeger zwien” 34 Fr. op; in 1853 een “bergzwien” 65 Fr. We kennen niet het gewicht van de verkochte dieren.

In 1847 verkoopt de boer een ruin paard, oud 18 maanden, voor 400 Fr (een ruin is een gesneden paard). Hij verkoopt in 1849, 5 tweetanders “van yder 20 pond maekt 217.68 Fr; en 4 tweetanders “van yder 15 pond 10 schelling maekt 168. 70 Fr. In 1850 geldt een tweetander 100 gulden = 181.82 Fr; in 1853, 21 pond. De prijs van een vaars in 1852 is 19 pond = 413.61 Fr; in 1853, 525 Fr. In 1860 neemt een der werklieden een zwijnejong mee voor 12 Fr.

In 1870 verschijnen weer veeprijzen: 1 lam brengt 42 Fr op, 1 zwijn 100 Fr, 1 os 750 Fr, 1 tweetander 300 - 400 Fr; in 1875 geldt 1 zwijn 118 Fr, 1 schaap 60 fr. We vernemen zelfs een vleesprijs: ”den 5e february 1876 geleverdt ... 103 kilos vleesch is 169.95 Fr”.

Tot de laatste oorlog was het te Heist de gewoonte dat veel werklieden en vissers een “gewend” of strook land pachtten bij een of andere boer. Ook boer de Smedt had een paar zulke pachters. In 1850 rekent hij 2 stuivers (0.18 Fr) per roede; in 1852 verhoogt de pacht tot 0.25 Fr per roede (14,80 m2). In 1855 pacht Berten Bonny een partij van 160 roeden voor 35 Fr. per jaar; weduwe Savels 68 roeden voor 15.5 Fr. In 1806 is de pacht prijs voor 200 roeden 1 pond 1 sch.

6. De Lonen

Uit het boek kunnen we ook veel gegevens verzamelen betreffende het loon van de landwerklieden. Een vermelding in 1777 betreft het loon van de schaper: “Mattys Kremers geheurt ... op de konditie dat hij Kremers mach 8 geltebeyten houden en 3 wepel, comt 11, en zijn heure voor 10 pond courant” (een wepel dier is niet drachtig, maar kan het nog worden). Bij dat jaarloon kwam nog het drinkgeld dat we boven aangehaald hebben.

In 1853 verdient een knecht een maandloon van 7 gulden per zomermaand en 5 gulden per wintermaand; men rekent 3 wintermaanden. In 1855 krijgt een meid 5.45 Fr per maand. Op 25 juni 1856 is Petrus de Bree op de hoeve aangekomen als knecht. Zijn maandloon is 7 gulden, 5 Fr oogstgeld. In 1858 is zijn loon verhoogd tot “7 guldens en half, oftewel 13.59 Fr, 5 Fr hoestgeld”. In 1861 krijgt hij reeds 8 gulden, 5 Fr oogstgeld; in 1862 wordt zijn loon 95 Fr voor 6 maanden. Het maandloon van de knechten verschilt naargelang hun bekwaamheid. In 1864 krijgt de ene 15 Fr per maand, de andere 10 Fr. De meid verdient 8 Fr.

De arbeiders, die niet op de hoeve inwonen en die regelmatig komen werken, worden om de week of om de 2 weken betaald. Daarbij kunnen we niet uitmaken hoe veel dagen ze gewerkt hebben. Een paar van hen nemen voedingswaren van de hoeve mee naar huis: nu eens een zak aardappelen, dan weer een halve kilo boter, een vat tarwe, een zak gruis, ook wel eens een zwijnejong. Bij de afrekening worden die waren dan van het verdiende loon afgetrokken.

Er zijn ook enkele plaatsen waar losse prestaties vermeld worden, b.v.: 1 dag distels gemaaid 1.27 Fr, “30 roeden gedolven aen 3 stuyvers van de roe”; op een andere plaats werd een gracht gedolven aan 0.25 Fr de roede. Dit al in 1859.

De boer laat ook zijn knechten landwerk verrichten voor mensen met kleinere percelen land. Daarbij rekent hij in 1859 voor 1 dag van 1 man met 2 paarden 5 Fr of 5.45 Fr, voor 1/2 dag met 2 paarden 3.63 Fr, voor 1/2 dag met 1 paard 2 Fr of 1.75 Fr.

7. Allerlei

Vanaf 1854 moet de boer betrokken geweest zijn bij het bestuur van de armendis te Heist. In gemeld jaar immers verschijnen aantekeningen betreffende genoemd armenbestuur. In 1855 ondertekent de boer de ontvangst van een som als volgt: ”de ordinatuer, J. de Smidt”.

Op 1 juni 1854 wordt het roggemeel “besteed van den disch aen 95 centimen van den steen bij Joseph Baervoets”. Baervoets was de molenaar (1 steen = 6 pond = ± 3 kgr) (5). Dan volgt een lijst van 23 personen, waaronder 12 weduwen, die in deze maand elk 3 of 4 of meer steen meel gekregen hebben. Bij de som staat “afgegeeven 105 steen, 99.75 Fr”. In juli wordt het meel besteed aan 1.07 Fr. Nu zijn er 21 personen, bijna allemaal dezelfden, ze krijgen 89 steen, 95.29 Fr. In aug. kost het meel 0.98 Fr; nu zijn er 17 personen die 68 steen krijgen: 66.64 Fr.

Ook vernemen we hoeveel er betaald wordt voor het opnemen van behoeftige mensen. Voor een vrouw is het tarief 60 Fr. per jaar.

Rond het midden van 1800 zijn er veel aantekeningen betreffende hoeveelheden graan die gedorsen, schoongemaakt of verkocht werden. Daarbij valt op dat de nieuwe maten, die sedert de Franse Revolutie ingevoerd werden, nog niet helemaal de oude maten verdrongen hebben. Op de ene bladzijde staat: ”... hoeden vlaams”, op de bladzijde er tegenover “... hoeden frans”.

Er wordt gerekend met 3 verschillende munten: het pond, de gulden, de frank. Een treffend voorbeeld is het berekenen van de huurprijs voor een woonhuis. De boer pachtte een deel van de Evendijk; daarbij behoorde een huis, nabij de molen. Dit huis werd onderverhuurd. In 1786 huurt de weduwe Jacob de Roo het huis voor 5 pond 10 schelling. In 1791 wordt de pachtprijs 6 pond, en die prijs blijft onveranderd. Een van de werklieden van de boer, Bernard Bonny, is huurder in 1836. Hij komt werken tot hij de som van 6 pond verdiend heeft; zo betaalt hij zijn pacht ook de volgende jaren. Pas in 1865 wordt de huurprijs ook in franken berekend. De weduwe Bonny betaalt 32.65 Fr per half jaar. Nu zien we dat die 6 pond gelijk staat met 65.50 Fr.

Vroeger beschikte men voor de bemesting van het land alleen over mest en aal. In de 19e eeuw begint men een nieuwe soort bemesting aan te wenden. Van de kusten van Chili en Peru wordt guano aangevoerd. Deze meststcf bestaat in gedroogde uitwerpselen van zeevogels. Guano wordt in het boek vermeld in 1863.

Jan Bonny koopt er wat bij de boer: 5,5 kilo voor 1.70 Fr.

Hier en daar worden uitgaven voor nieuw gereedschap opgetekend. De prijs voor een nieuwe ploegschaar kunnen we niet meer lezen, maar wel die voor een nieuwe boterkarn in 1854 : 49 Fr. In 1875 kost een boterkarn 40 Fr, een handwindmolen 68.20 Fr.

De vissers van Heist moeten in 1850 zo geweldig veel sprot gevangen hebben, dat de boer niet heeft kunnen nalaten die wonderbare visvangst te vereeuwigen: “schardyn gevangen te heyst, 6 weken dry rnael dag geten bukvul” (buik vol)!

Op een drietal plaatsen staat een recept voor het bereiden van een geneesmiddel of iets dergelijks. Slechts één recept is nog volledig leesbaar: “Om groene olie te maecken: voor 7 groote olie van termetin (terpentijn), 4 groote spaensch groen, 1 pinte en half lysaet (lijnzaad); gy doet dat al te saemen in de flessche; gy meugt dat niet koken”.

_______________________________________

Nota‘s

  1. Kaartenverzameling K. Mestdagh Nr. 1721 (1777) Rijksarch. Brugge.
  2. J. Nollet, Heyst-aan-Zee en zijn verleden, Blz 14. (1909).
  3. L. De Bo, Westvlaams Idioticon, 1892.
  4. Dr. Jos De Smet, Rond de Poldertorens, 4 jaarg Nr 3 blz 98.
  5. Gaillard, Glossaire Flamand.

De boekhouding van een Heistse boer uit de XVIIIe-XIXe eeuw

Maurits Coornaert

Rond de poldertorens
1963
01
024-032
Achiel Calus
2023-06-19 14:37:15