De pest te Lissewege anno 1668

Germain Vandepitte

Een van de plagen waarmede men vroeger het meest te maken had, was wel de pest, de gruwel van de Middeleeuwen en de latere tijden, “de contagieuse sieckte wanof Godt almachtigh alle mensen wilt bewaeren” (1).

Maar ondanks alle gebeden, processies, voorschriften en maatregelen - en dat waren er vele - dook die plaag regelmatig weer op. Zo ook te Lissewege in het jaar 1668.

Reeds de vorige jaren, 1665 – 66 - 67 (2) werd de officier (nu veldwachter) van Lissewege, de speciale opdracht en de daarbij behorende vergoeding gegeven voor het doen van de wacht en het toezicht op de vreemdelingen, ter oorzake van de “contagieuse sieckte”. Dit wijst wel op het feit dat de dreiging van een epidemie (3) zich liet voelen in de streek. Immers één van de eerste maatregelen was: de zieken, de herstellenden en de besmetten, en zij die uit besmette huizen kwamen, de toegang tot de stad of de parochie te verbieden. Zulke personen mochten niet buiten zonder een pestroede (4) en dit op straf van boete. Het was hun verboden zich onder het volk te begeven, ook in de kerk, of ook maar iets aan te raken. Bij erge gevallen mochten zij zelfs hun huis niet uit en werd hun deur met de kenmerkende dwarslat (5) vastgenageld. Deze lat mocht enkel weggenomen worden met toelating van de pestmeester.

Een kritieke periode te Lissewege was die van maart tot juni 1667. Het parochieregister (6) geeft voor dit tijdstip een merkelijke verhoging van het sterftecijfer aan. De maand december van hetzelfde jaar was de inzet van een nieuwe zwarte reeks, die duurde tot maart 1668. In juli van dit jaar begint echter de dodendans. Op de laatste bladzijde van genoemd parochieregister, staan de sterfgevallen genoteerd te wijten aan de pest: “liste van de overleden persoonen ghestorven van de pest danof Godt almachtigh ons wilt beschermen : binnen de prochie van Lisseweeghe beginnende den 20 juni 1668”.

Daarop volgen, tot op 8 november 1668, juist geteld, 100 namen van overledenen, meestal bijna gehele huisgezinnen; o.a. de families Crois, Calliauw, Ceuninck, Vlaeminck, Vandepoele, Hendricx, Vercruysse, Bril, Van de Wijngaerde, Troucquois, Verpoorter, De Groote, Appelman, De Somere, Bonny, Verburch, Schaephooft, Strubbe, Goossens, Van Nieuwenhuyse en Van Bredenraede.

Tot slot van deze lijst volgt de aantekening over het begraven van Jan Van Vondele, koster, organist en schoolmeester, in juli 1669 en van zijn vrouw, zijn dochter en zijn zoon, begraven in augustus, allen gestorven van de pest. Dus omvat deze lijst 104 namen.

De kindersterfte was groot. Zeker 37 gevallen worden opgegeven als “tkind van...” zonder rekening te houden van de vermelding “dochterken van... , schamel dochter van ...“ die twijfel laten nopens de leeftijd. In het voornoemd register komen 35 overlijdens voor van kinderen van 10 en minder, voor een periode van december 1667 tot februari 1668. Globaal hebben we vanaf december 1667 tot en met november 1668, 184 doden waar plus minus 43 als normaal sterftecijfer kan genomen worden. Resten er dus 141 voor rekening van de pest; de ± 30 gevallen van maart-juni 1667 niet inbegrepen.

Een parochierekening (7) speciaal opgemaakt om de onkosten van “de contagie” te verrekenen, geeft ons min of meer een idee hoe de zaak werd aangepakt.

Op bevel van de Heren Burgemeester en Schepenen van het Brugse Vrije werd een comitee opgericht bestaande uit: hoofdman Michiel De Lieu, Jan Uutterwulghe, Christoffel De Brune en Jan Luycx. Dit viermanschap stond in voor het beheer en het toezicht op alles wat betrekking had tot “de contagie”.

Op 10 september 1668 werd met medeweten van de Heren van het Vrije “den penninck sesthien” (8) geheven, die de som van 200 pond groten Vlaams binnenbracht, “welcke somme de ghecomitteerden is ghedistribueert in de haestighe schulden ter occasie vande contagie hiervoor ghementioneert”. Waarmede dus de meest dringende schulden werden betaald.

Als pestmeester fungeerde van 20 juni tot 50 juli 1668 Meester Jan Ycke van “Uutkercke” (9). In de rekeningen komt hij voor met een ereloon van 15 pond 8 sch. groten, voor zijn diensten gedurende 18 dagen. Dit kan echter een afrekening geweest zijn.

Zijn opvolger was Meester Pieter Lasoen, met zijn knecht Denijs Storm. Volgens kontrakt was hem 100 pond groten toegezegd voor “het cureren ende visiteren” en het voorschrijven van geneesmiddelen. Pestmeester P. Lasoen kwam begin augustus 1668 en bleef blijkbaar tot het einde toe.

Op verzoek van Mr. Jan Ycke had "apotecaris" Adriaen Stalpaert van Brugge geneesmiddelen geleverd ten bedrage van 9 pond 3 schellingen groten.

De pestmeesters waren de eigenlijke specialisten, dit in tegenstelling tot de gewone barbiers en chirurgijnen die, naar het blijkt, er hier helemaal niet bij te pas kwamen. Zo Mr. Franchoys Ostens, chirurgijn, die wordt vermeld voor het leveren van geneesmiddelen, maar niet voor ereloon. Ook een zekere Abraham Henckens voor leveringen en visiteren van “ghepestifeerden” 7 sch. groten. Maar wie deze persoon was, is niet uit te maken.

Jan Luycx de tavernier (10) werd betaald voor het leveren van wijn, bier en brandewijn, en tevens voor het onderhouden van de “roomeester” en zijn assistentie gedurende de epidemie; dit voor de som van 112 pond groten Vlaams.

Voor het verzorgen van de zieken en het verhandelen van de doden werd gebruik gemaakt van reeuwers of reeuwigen; dit waren reeds genezen pestlijders. Michelijne Provoost, reeuwige, ontving voor haar diensten gedurende negen weken de som van 20 pond. Anthone Bouvery en Anthone Sabbe waren de reeuwers ten dienste van de parochie.

Met de zielezorg en ook de oppas, was de roopater belast. Voor deze pestpater was een huisje gehuurd per kontrakt tot 10 mei 1669. Het was voorzien van stoelen, banken, brandhout, alsook ander huisgerief. Voor hem werd ook een paard aangekocht en een (rode) mantel betaald. Zijn knechtje Jacques, een arm kind, bezweek aan de pest op 9 september.

De roo-pater, Eerw. pater Balthasar Christiaens, kwam er niet beter van af en werd begraven op 19 september: “ voorts den eerw. pater Christiaens is overleden binnen de prochie van Lisseweeghe in actie van de contagie soo wort gheresolveert bij notabele der voorseyde prochie te doene celebreeren over de siele eene solemnele dienst ... bedraeghen 6 pond groten”.

De weduwe Niclaeys Verveert (+ pest) werd betaald voor het leveren van gras (groenvoeder) voor “ ’t roopaterspeert” voor 84 dagen. Dit maakt dat de pater een drietal maanden op de parochie was. De pater werd waarschijnlijk niet meer vervangen; maar zijn dienst werd overgenomen door de parochiale geestelijken. “Item Meneere paster ende cappelaen heer Pieter Maes over sijn extraordinaire debvoren (diensten) in het assisteeren van ghepestifeerde persoonen naer den tijdt ende overlijden van de roopatere omtrent de tijdt van twee maenden”.

Worden nog genoemd “de paters predicheeren” over hunnne assistentie als roo-paters in de contagie ghedurende vijf weken”.

Een bijzondere maatregel was het oprichten van “een sieckhuys en 15 pesthuysekens” (11).

Deze pesthuisjes werden gebouwd op een daartoe gehuurd stuk hooiland. Het geld voor het betalen van de arbeid van het maken ervan, was voorgeschoten door de O.L.Vrouw Capelle en werd terugbetaald: totaal 10 ponden groten.

Op een tussenblad in het parochieregister (12) komt een fragment van deze rekening voor: “verschot van gelde ghedaen bij Jan Van Vondele coster in Lisseweeghe ... van O.L.Vrauwe Capelle in leeninghe voor den aermen ofte wel de prochie tot het betaelen van de arbeyt in het maecken van differente tenten dienstigh voor de persoonen gheinfecteert met de contagieuse sieckte anno 1668”. Volgen dan enkele uitgaven die gedaan werden.

De speciale rekening geeft ons verder nog in detail de betalingen gedaan voor aankoop van sparren en deylen (13) voor het “sieckhuys” evenals voor persen, glei, stro en rijshout voor het optrekken van de huisjes.

De pestlijders werden dus afgezonderd. Maar ook de besmette huizen waren taboe en de bewoners mochten de straat niet op. Al het nodige werd hun aan huis gebracht: “aen Valentijn Verscheure de somme van 3 pond 3 sch. 4 gr over dienst ghedaen thebben aen de ghepestifeerde persoonen in het besorghen van hunne noodsaeckelickheden ende dat over den tijdt van 38 daghen” - “aen Valentijn Verscheure 9 pond gr. ende dat over twee maenden bijghestaen thebben alle aerme ghepestifeerde persoonen in het draeghen van hunne noodsaeckelicheden à 5 sch. sdaegs”. (deze post werd geschrapt hij gebrek aan kwijtschrift). - “aen Valentijn Verscheure de somme van 84 pond 11 sch. gr. over leveren van broot, caes, boter, eyeren ende alle andere noodsaeckelickheyd van wijnckelwaere tot onderhoud van 28 aerme huysghesinnen.

Valentijn verzorgde dus de aan huis bestelling; t.t.z. hij deponeerde de goederen op straat voor het huis, en als Valentijn uit de buurt was, dan eerst kwamen de bewoners de goederen halen.

Het vervaardigen en leveren van de doodkisten werd gedaan door het gekende huis Rombout. (Karel zoon van Walram; zijn vrouw Petronella vande Weerde werd begraven op 1 dec 1667; vermoedelijk pest).

Een menigte posten werden geboekt voor het leveren van “cleen bier” (14) voor de zieken. Dit bier werd ook gebruikt, door de pestmeester, voor het bereiden van drank “ter preservatie” van de gezonde personen in geïnfecteerde huizen, om hen te beschermen tegen de “contagie” .

De rekening sluit, zoals bijna alle rekeningen van openbare besturen en diensten tot op heden toe, met een tekort. In het totaal bleef er een schuld van 244 pond 4 sch. 6 gr. ten laste van de parochie. Met de uitgave van die 200 pond, maakt dit een bedrag van circa 450 pond groten Vlaams, die uitgegeven werd voor het bestrijden van deze plaag; dit over een periode van één jaar. De 8 pond die de wederverkoop van het paard, de mantel en de laarzen van de roo-pater opbrachten, er af gerekend.

Het is wel leerrijk te weten hoe de verhouding was van die 141 doden ten opzichte van de totale bevolking. Maar daarover bestaan nu eenmaal geen cijfers. Bij benadering kan dit aantal wel berekend worden aan de hand van het min of meer normale percentage geboorten, overlijdens en huwelijken. Voor geboorten neemt men dan 33,5 tot 40 per duizend inwoners, voor overlijdens 35 per duizend, en voor de huwelijken 8 per duizend.(15).

Hier volgt de uitslag aan de hand van steekproeven:

I . Geboorten: berekend tegen een gemiddeld percentage van 36,6 /1000

Jaren                         Aantal geb.     Gemiddeld/jaar  Inwoners

1619 - 1626   ( 8 jaar)       336               42              1147

1631 - 1640  (10 jaar)      486              44,18           1207   Gemiddelde

1641 - 1651  (11 jaar)     537                48,81          1333        1230

1664 - 1671    ( 8 jaar)       362                45,25          1236

1742 - 1749    ( 8 jaar)       287               35,87            980

1750 - 1759  (10 jaar)     323                32,3             897

1760 - 1769  (10 jaar)     358                35,8              979  Gemiddelde

1770 - 1779    (10 jaar)       421              42,1             1252        1048

1779 - 1788    (10 jaar)       399              39,9            1108

1789 - 1795    ( 7 jaar)       275               39,28          1075

II. Overlijdens: berekend tegen 35 per duizend

1619 - 1626                      geen gegevens tot 1630        ----

1631 - 1640                      489                48,9             1391 Gemiddelde

1641 - 1651                       479               43,54            1244       1364 °°

1664 - 1671                     414 + 100 °   51,00           1457

1742 - 1749                       388                48,5              1385

1750 - 1759                       369                56,9              1054

1760 - 1769                       343                34,3                980 Gemiddelde

1770 - 1779                       374               37,4              1068          855

1779 - 1788                       300               30,0                 833

1789 - 1795                      199               28,42               811

° Dit getal zou moeten vermeerderd worden met de 100 van de dodenlijst 1668, hier in de berekening niet opgenomen.

°° Indien we de pestjaren 1667-1668 buiten beschouwing laten, komen we tot een jaarlijks gemiddelde van 41,5 overlijdens; d.i. 1187 inwoners of een gemiddelde van 1274 voor de XVIIe eeuw.

III. Huwelijken : berekend tegen 8 per duizend inwoners

1619 - 1629                    126          11,45          1431

1630 - 1640                    123          11,19         1390

1641 - 1651                     134          12,18          1522

1664 - 1671                    118          14,75          1843

1742 - 1749                      62            8,85         1106

1750 - 1759                      101          10,10          1262

1760 - 1769                       92          11,40         1425

1770 - 1779                        93           11,61          1451

1779 - 1788                        99            9,90          1237

1789 - 1795                       68            9,71          1213

De getallen door de huwelijken verkregen zijn m.i. de minst betrouwbare, door: 1° het kleine percentage, 2° de huwelijken van de weduwen en weduwnaars die vooral talrijk zijn na grote sterfte; vgl. de jaren 1668 – 69 -70 waarin ongeveer dubbel zoveel huwelijken gesloten worden als in de voorgaande jaren 1664 - 67.

Het aantal inwoners wordt ook berekend naargelang het aantal communi-canten op een parochie; een telling vroeger gedaan door de geestelijkheid. Dit cijfer verhoogd met de helft zou het aantal inwoners aangeven. In 1527 waren er in Lissewege 500 communicanten; geeft 750 inwoners. Voor 1619-20 waren er 450; geeft 675 inwoners (16) hoewel wij voor dezelfde periode tot 1200 kwamen.

Met al deze cijfers dient voorzichtig omgesprongen te worden. Zoveel factoren kunnen hun invloed doen gelden en er zijn nu eenmaal geen vaststaande cijfers te geven. Toch zijn de aanwijzingen duidelijk dat het bevolkingscijfer hoger moet geweest zijn dan 675. Een ander feit is, dat het in de XVIIIe eeuw in dalende lijn gaat. Voor 1796 geeft de volkstelling 706 inwoners (17).

Om nu terug aan te sluiten bij de pestgevallen: we zien dat de bevolking in 1668 verminderd was met 141 eenheden tengevolge van de pest, of ongeveer 11 % berekend op 1230 inwoners.

Het hoeft dan ook geen verwondering te wekken dat eertijds de schrik voor de pest er bij de mensen diep in zat en dat de bede “van oorlog, pest en hongersnood, spaar ons Heer”, maar weinig uit de lucht was. Trouwens deze drie gruwelen gingen maar al te vaak samen als oorzaak en gevolgen.

Of er onder de Spaanse cavalerie, die toen in Lissewege ingekwartierd lag, ook pest voorkwam, is niet uit te maken. Maar zeker is het, dat deze troepen een bestendig gevaar schiepen voor de verspreiding van deze vreselijke ziekte.

_________________________________________

Nota's en Verwijzingen

1. Rijksarch. Brugge, Brugse Vrije, Regist. 3699, Rekening 1668 f° 1 r°

2. Idem, Register 3698

3. Epidemie: Dr. A.F.C. Van Schevensteen “Maladies pestilentielles” Anvers, Comm. Royale Hist., Brussel 1931.

- 1665: pest te Amsterdam, Leiden en omstreken, ook Lier.

- 1666: pest te Keulen en Frankfort a/Main ook in Aarschot en bij de Spaanse troepen die te Antwerpen ontscheepten.

- 1668: 10 juli pest gemeld in Brussel, Vilvoorde en verscheidene plaatsen in Brabant.

           16 juli, meldbrief dat de pest bijna algemeen is in de Nederlanden.

           6 aug, Ommegang afgeschaft te Antwerpen en vervangen door boeteprocessie.

           13 aug, Foor te Rijsel afgeschaft.

           14 aug, pest te Leuven

           14 sept, pest te Leuven, Brussel, Doornik e.a. steden.

4. Pestroede: Dr. Van Schevensteen, deel II Blz 300.                                " ... dat de voorseyde persoonen (uit de besmette huizen) hen willende verweren langhs de straten ofte verder, elck van hun sullen bloot moeten draghen de witte roede van anderhalve elle lang ten minsten, ende hun niet te min moeten houden buyten het volck ”                                                " ... aan de pestmeester deser stede (Antwerpen) dat hij uytgaende altijt in sijn handt sal hebben eenen stock rood ende wit gheschildert, ende daerboven hebben op sijn hoet eenen hoetband van deselve couleuren ..."

5. Lat: Van Schevensteen blz 299.

" ... dat de huysen daer de voorseyde besmette sieckte is ofte namaals oft soude mogen komen, sullen ter stont ghesloten ende aen de deure derselve gheslaghen eene dweerse latte...”

6. Rijksarch. Brugge, Parochieregisters Lissewege Nr. 2 D.H.O.

7. Zelfde als nota 1. Tenzij anders vermeld, komen alle gegevens en citaten uit deze rekening 1668,

8. Den penninck sesthiene: de zestiende penning op alle inkomsten.

9. Pestmeester: ook roo-meester. cfr dodenlijst Par. Reg. Lissewege Nr. 2.

10. Tavernier: herhergier, hij die een taveerne open hield.

11. Sieckhuys en Pesthuysekens: sieckhuys is hier misschien in de betekenis van dodenhuis; immers de pesthuisjes dienden om de zieken af te zonderen en om ze daar te verplegen. Het waren lemen hutten met glei (dekstro) bedekt.

12. Rijksarch. Brugge, Parochieregister Lissewege Nr 2 D.H.O.

13. Deylen: deyllen, uit deel. Westvlaams Delie: noorshout, greinenhout. Biekorf 1960 blz 234.

14. Cleen bier: soort licht bier waarop weinig belasting werd gelegd. Tegenstelling: groot bier (zwaar) dat meer belast was.

15. Geraadpleegde werken:

Roger Mols s.j., Introduction à la Démographie, Historique des Villes d’Europe du XIVe au XVIIIe siècle, Tome II blz 286, Recueil de travaux d’ histoire et philosophie 4e série fascicule 3, Leuven 1956.

C. De Rammelaere: Bevolkingsproductie in ‘t land van Schorisse. Oostvlaams Verbond van Kringen van Geschiedenis Nr 25, 1960

16. Dr. Jos De Smet: De Bevolkingscijfers van de Gemeenten van onze Kring, Rond de Poldertorens, 3e Jaarg Nr. 2, blz 68-69,

17. Idem, idem.

0000000000000   000   000000000000000

De pest te Lissewege anno 1668

Germain Vandepitte

Rond de poldertorens
1963
01
017-023
Achiel Calus
2023-06-19 14:37:15