Het roemloze einde van het Fort Sint-Pol te Knokke in november 1783.

Eerwaarde Broeder Gaëtan

Na de herziening van het Barrière Traktaak in 1718, werd tussen Noord- en Zuid-Nederland een grens getrokken die te Knokke liep op 10 roeden van de buitengrachten van het Fort Sint-Pol naar de monding van het Oude Zwin vlak ten oosten van de hofstede, nu bewoond door dhr Jules Stroo. De grens volgde dan het Oude Zwin tot aan de Izabellevaart, liep langs die vaart oostwaarts tot aan de Jezuïetenvaart, en ging in dezelfde richting door langs een gracht tot aan de Cantelmolinie, die ze aan de westzijde volgde tot aan de Nachtegaal op Westkapelle (1).

Jozef II, keizer van Oostenrijk en heerser over de Zuiderlijke Nederlanden, wilde het Barrière Traktaak niet erkennen en besloot al vroeg de grens weer te verplaatsen naar waar ze in 1664 was vastgesteld, d. i. de huidige rijksgrens. Reeds in oktober, november 1782 liet het bestuur van het Brugse Vrije op hoger bevel, door de gezworen landmeters Maelstaf en Laurenz, onderzoeken en opmeten (2): “alle de landen, vloeijende schorren, forten, redouten, retranchementen ende dijcken liggende onder de dominatie van sijne keijserlijcke, konincklijcke ende apostelijcke majesteijt”  hetzij dat ze door de Staten Generaal verpond waren, t.t.z. belastingen betaalden aan Holland, hetzij dat ze “aengetrocken ende verpacht waren, exempt van pointinghe ofte verpondinghe, bij den heer gouverneur van Sluijs”.

Op de parochie van Knokke worden 4 gronden vermeld  “vrij van lasten”. Ten eerste “het gedemolieerde fort Sinte Therese, wies het meerder deel is afgespoelt in de have van Sluijs (het Zwin), ten gebruicke van Hendrik Henbens schaepeboer op de Stelle van het Haesegras”. Ten tweede “den zeedijck (of Sint-Paulusdijk d.i. de kalsijde van Siska’s naar De Vrede) waerop de schaeperie de Stelle staet (3) verpacht aen voornoemden schaepeboer”. Ten derde “de Sint Paulus vaert, wesende eene goede visscherie (d.i. de vaart die loopt van Fort Sint-Pol naar De Vrede op de zuidzijde van de dijk) verpacht aen Matthias Debruijne van St Anne”. En ten laatste “het Fort van Sint Paulus, van vier bastions liggende tusschen de duijnen, beset met garnisoen van Sluijs; ende een partije landts aen de oostzijde van het selve fort alwaer op het zuijthende een huijs staet, bewoont bij Adriaen Waeghe, Lagaen-officier van d’Heeren Staeten Generael, ende verpacht vrij van publicque lasten aen den voornoemden Waeghe, 't saemen groot bevonden 5 gem. 2 lijn. 48 roed”(4).  Deze lagaanofficier, waarvan de afstammelingen heel waarschijnlijk nog te Knokke wonen, was de kustwachter die o.a. belast was met het toezicht op het aangespoelde strandgoed.  Hij woonde dus in het huis dat nu nog deeluitmaakt van het hofstedeke  oost van de Spanjaardenstraat.

000000      000       000000

Er zijn tekenen dat naar het einde van 1783, Jozef II angstvallig liet letten op zijn rechten in dit betwiste gebied. Op 15 oktober wordt Hendrik Henbens  “op de Stelle te Cnocke” door Sôla, de greffier- raadspensionaris van het Brugse Vrije, verzocht zich “te laeten vinden morgen tegen 9 1/2 binnen den landshuijse” om te worden gehoord nopens enige vissers die “op het gebied van Sijne Majesteit getroubleert ende belet” zijn geweest (5).

De volgende dag verschijnt Henbens, geboortig van Halen en “schaepboer van style’; en op de 22 oktober verschijnen ook Anthone Vandermersch “koopman in koorne” te Westkapelle, Pieter Sys, molenaar aldaar, en Frans Grimminck landman te Oostkerke.
 
Hun getuigenis is eensluidend. Begin oktober op een donderdag rond 5 uur, waren de 3 laatstgenoemden aan het vissen met een sleepnet in de Sint-Paulusvaart op omtrent 100 roeden van de Schaapstelle, staande op de Zeedijk. Vandermersch was moe en ging de woonst binnen om zich te warmen. Bij de 2 vissers kwam “sekeren Mattheus Debruyne geassisteert met Andries Bouilleau officier (d.i. veldwachter) van Sint-Anne ter Muijden (Henbens zegt: officier van het Vrije van Sluis) onder Staeten bodem”. Debruyne gelastte de officier hun netten “te weiren”. De officier maande de vissers te blijven staan en dreigde zelfs Grimminck te slaan als die wilde “sig retireren”. Bouilleau bedreigde hen “naer Sluis in vangenisse te leden”. Om dit te ontgaan hebben ze de officier elk “tot veerthien stuijvers” gegeven. Debruyne heeft het klein net en de zak met vis genomen en samen met de officier heeft hij het sleepnet naar Sint-Anne gebracht. De slachtoffers wisten niet dat de visserij in de Sint-Paulusvaart verpacht was, te meer daar zijzelf en ook andere landslieden er nog dikwijls gevist hadden, zonder dat iemand hun last aandeed.

Dat er van hogerhand op zulke kleine speldeprik gelet werd, blijkt uit de brief van 22 okt. door Diericx “de President van Zijne Majesteits Raad van Vlaanderen” uit Gent naar Sôla gestuurd, waarin hij zegt dat hem ter ore kwam dat “les Hollandais auroient commis des voyes de fait” op ‘s Keizers grond nabij het Fort Sint-Pol in welke brief hij zo haast mogelijk om nadere inlichtingen verzoekt.

000000   000   000000

Er was werkelijk iets op handen. Op 30 oktober 1783 zonden Marie-Christine van Oostenrijk en Albert van Polen, Gouverneurs Generaal van de Nederlanden, een brief uit Brussel naar het Brugse Vrije, waarin stond : ”Zijne Majesteit zal niet langer toelaten dat de Hollanders aanslagen plegen om zich delen grondgebied toe te eigenen herrewaarts de grensen van 1664, onder voorwendsel van de Conventie van Den Haag in 1718, die klaarblijkelijk nooit werd uitgevoerd. Wij hebben besloten die gebieden weer bij het bezit van Zijne Majesteit te voegen. De President zal U inlichten over wat er te doen staat om de belastingen van deze gebieden te bepalen en te innen”. Deze en volgende brief zijn getekend: Marie, Albert, en  H. Crumpipen. Op 6 november heeft schepen Simon van Zantvoorde er bijgeschreven: “geresolveert aen den inhoud deser pointuelyck te volcomen”.

Maar er was intussen al heel wat gebeurd. Reeds op 1 november zenden de Gouverneurs Generaal een nieuwe brief waarin ze mededeelden dat zij een algemene klopjacht wilden houden,”une traque générale dans la flandre”, Daarom moest het schepencollege van het Vrije zijn maréchaussees verzamelen in de stad Brugge op 3 nov tegen het sluiten van de poorten: ”zij moeten er ten dienste zijn van de commissaris van Z. M., die U onze inzichten zal doen kennen. Profond secret”.

Dezelfde dag schrijft ook President Diericx van uit Gent naar Brugge: ”Het plan dat Gij aan de Berijder van Oostkerke Ambacht, Parmentier, hebt gesuggereerd, is prachtig. Laten we hopen dat hij het voorzichtig uitvoert zonder represailles uit te lokken. Gij zult de brief ontvangen hebben waarin Hunne Koninklijke Hoogheden de algemene klopjacht bevelen. Ik zeg u onder groot geheim dat Zij mij de leiding daarvan hebben opgedragen.

Daarom moet Gij, Parmentier op 3 dezer in de stad doen aanwezig zijn. Opdat het projekt van de klopjacht niet zou uitlekken, moet Gij wel zorgen dat de maréchaussee slechts bij het sluiten van de poorten in de stad komt. Ik zal er ook zijn”,

De volgende morgen in de vroegte zouden deze welvoorbereide en grootse militaire operaties beginnen. Twee Schepenen van het Brugse Vrije, Vandenwouwere d’Hogerswal en J. Porter de Breemersch, trekken de stad uit aan het hoofd van hun manschappen. De ene naar grote Fort Sint-Donaas te Lapscheure, de andere naar het kleinere Fort Sint-Pol te Knokke. Er is nog geen scheiding van machten;  de schepenen hebben dus niet alleen rechterlijke en bestuurlijke, maar ook militaire bevoegdheid. Laten we, voor dit artikel, aan de hand van de brieven door “Commissaris” Porter uit Knokke gezonden naar Sôla de greffier van het Brugse Vrije, nagaan hoe de Commissie ofte zending naar het Fort Sint-Pol is verlopen.

000     0000000     0000

Op deze roemruchtige dinsdag, 4 november 1783, is J. Porter de Breemersch  “inghevolghe het geheim bevel van President Diericx”  ‘s morgens te 4 uur vertrokken met een detachement van 25 man onder bevel van Luitenant Vanderheeren, naar het Fort Sint-Pol, om het Hollandse garnizoen in naam van de Keizer “te sommeren tot ruijminghe ende overleveringhe van het selve fort”. Zij vonden er één appointé en twee fuseliers. Porter vertelt: “Voor welcke fort wij ons hebben ghepresenteert ontrent 9 uren ‘s morgens. Immediaat op ons arrivement aldaer, ende naer eene corte aenspraecke, heeft de sentinelle staende ontrent ofte voor de opghetrocken brugghe mij gheantwoort: “wel heer wat connen wij doen met drije mannen” ende soo seffens de brugghe nederghelaten, de sloter ghevende aen den Luit. Vanderheeren, sijn wij soo seffens daer inne ghetreden”. De 3 Hollanders werden door een paar maréchaussees naar de grens van 1664 gebracht  “als wanneer dit clein garnisoenken de maeren van het evenement aen hun garnisoen tot Sluijs sijn gaen annonceren”. Zo werd de laatste keer in de geschiedenis, het Fort Sint-Pol te Knokke veroverd!
 
Want zopas was het nieuws aan President Diericx op het Fort Sint-Donaas (dat die dag op gelijkaardige mannier werd ingenomen) medegedeeld, of hij kwam nog in de namiddag van die zelfde 4 nov naar Sint-Pol. Hij heeft “het fort gheExamineert ende soo seffens de demolitie gheordonneert, recommanderende van instantelijck de nodighe pionniers te besorghen, stroo, hout en light voor de militairen”. Porter moest op het Fort blijven tot alles zou voltrokken zijn; en hij weet te zeggen: ”de demolitie is reeds ghister (d.i. op 4 nov) naer den middagh beghonst”.
 
De militairen werken naarstig mee. Want het is redelijk moeilijk om aardewerkers te krijgen. Ze willen niet werken voor min dan 14 stuivers daags. En daar Porter hun maar 12 stuivers had toegezegd, was “den helft niet ghecommen van de ghone die hij verwaghtende was”. Maar tegen ‘s anderendaags verwacht hij er 60 à 70 daar hij toch 14 stuivers zal betalen. Misschien neemt hij er later nog meer om te profiteren van het goed weer; daarbij “de circonferentie van het fort is redelijck groot”.

De soldaten die “gheerne van tijt tot tijdt souden betaelt worden ende niet wel tegen het waghten connen”  hebben al dezelfde avond  “ghelt ter rekeninghe ghevraeght”.  Daarom heeft Porter de Hoofdman van Knokke, Sebastiaan Nachtegaele, belast de soldaten te betalen. De Hoofdman (of burgemeester) is bereid die betaling te doen “alsoock aen de mananten ofte lantslieden voor hun loon”.

Een man die dezelfde dag uit Sluis kwam, vertelde hoe ze daar alles in gereedheid hadden gebracht  “om water te steecken”. Dit was alleen uit vrees dat het ”op hun stadt ghemunt was”. Maar op 5 nov was er al van enig water te steken geen apparentie meer en “alsnu gheïmbueert sijnde van het waere motif deser expeditie, sullen sij gherust slaepen”.

Vanaf de 7de november schrijft Porter zijn brieven naar het Brugse Vrije in het Frans. In deze tweede brief noemt hij met fijne spot de inname van Sint-Pol  “notre fameuse expédition”. Het is vrijdag en hij hoopt dat hij in de loop van de volgende week met het slechten zal gedaan krijgen. Maar ge kunt niet geloven wat werk het kost om al die aarde weg te scheppen, vóór dat ge er zelf aan begint. Vooral de 4 bastions bezorgen enorm veel werk. Diericx zond 50 werklieden, maar 21 ervan werden op Sint-Donaas weerhouden. De “mananten” werken vlijtig mee met de militairen. Porter heeft vier driewielkarren opgeëist: de battardeau of dam over de gracht is bijna gereed en tegen de avond zal er een gat in de vestingen zijn zodat de karren ook in het fort zullen kunnen gebruikt worden.

Intussen werken zij met kleine kruiwagens die de aarde van boven naar beneden voeren. In heel de streek heeft Porter maar 6 kruiwagens kunnen vinden. Daarom heeft hij er 12 doen halen bij Charles Sabben; die behoren aan het Brugse Vrije voor de werken op zee. Hij verwacht er nog evenveel van Sint-Donaas (tot daar konnen ze met een bijlander aangebracht worden).
 
Porter ging ook zelf naar het Fort Sint-Donaas om er met Vandenwouwere de patrouilles te organiseren van maréchaussees die ‘s nachts zouden optrekken langs de grens van 1664. Deze 7 november te 23 uur kwam de eerste patrouille zich aanmelden op het Fort Sint-Pol. Op Sint-Donaas ontmoette hij Burgemeester de Pelichy, die hem namens het Brugse Vrije 100 pond groten courant geld, overhandigde om het slechten te bekostigen.

Verder zegt Breemersch dat Mr. Pecksteen niet moet verlegen zijn voor de dijk van de Hertog de Croij, die een soort bolwerk of buitenwerk vormt  in de omgeving van het Fort Sint-Pol (Dit was een verlenging van de Sint-Paulus-dijk oost van het Fort). De officier wilde hem 2 voet verlagen, maar “ik heb hem gezegd dat die dijk de zeewaters moet tegenhouden”.

De 9 november bericht Porter de Breemersch dat er zouden transportboten te Sluis zijn aangekomen met 2 bataljons uit Zeeland; “tout y est en ordre pour une vigoureuse défense, les batteries en ordre, la mêche allumée”. President Diericx is op Sint-Pol geweest; hij is te 12 1/2 vertrokken naar Brugge waar hij tussen 4 en 5 moet aangekomen zijn. Toen Porter die dag de werklieden betaalde tegen 14 stuivers, eiste “le sieur De Broek” die daar met een groep volk uit Slijkens werkte, 20 stuivers of één Gulden. Porter stelt voor die mannen naar huis te sturen. Hij wilde hun wel 1 of 2 stuivers meer geven voor hun “éloignement”, alhoewel moet gezegd dat De Brocks mensen gelogeerd zijn in de kantien of herberg dicht bij het Fort. Terwijl de eigen pioniers, die 14 stuivers krijgen, een mijl en meer moeten afleggen en steeds op tijd op hun werk zijn. Porter kan nu werkvolk krijgen zoveel hij wil; en zonder die van Slijkens heeft hij er samen met de militairen, 65 met 5 “ghetrecken” van stortkarren. Ook Vandenwouwere kan er evengoed vinden te Hoeke, Lapscheure en omgeving en zal zijn 30 man van De Brock wel kunnen missen, die hij tewerk heeft gesteld bij het slechten van “het Groot en het Klein Sint-Job (?)“.

De maréchaussees liggen nu op 3 posten: Sint-Donaas, Sint-Pol en bij Hoofdman Nachtegaele omtrent halverwege.  De nachtpatrouilles werken geregeld (6).
Onze schepen draagt zijn 16 maréchaussees een goed hart toe en hij heeft aan burgemeester Baron de Pelichy gevraagd dat hij zou zorgen voor kapoten of wintermantels.

Daarom dringt hij nog eens aan. In de stad, zegt hij, kunt ge u moeilijk voorstellen hoe wind en koude u doordringen hier aan de kust. Hij raadt aan over die zaak te spreken met Raadspensionaris Onraedt:  die weet welke kapoten hun passen, het zijn blauwe van zware ruwe stof. “De maréchaussees onder mijn bevel gedurende mijn zending langs de kust om de pest te voorkomen in 1769, zo legt Porter uit, droegen zulke kapoten; maar die zijn versleten want ze werden ook gebruikt gedurende de veesterfte”.

De Kommandant is ook bekommerd over de wedde van zijn officier, Luit. Vanderheeren, want  “il ne seauroit subsister icy avec ses gages”. President Diericx heeft beloofd daarover naar de minister te schrijven en Porter vraagt het Brugse Vrije hem er eens aan te herinneren dat zijn officier in 1769 een halve kroon per dag ontving en zijn soldaten een “plaquette”.

Op de 10 november is het slechtingswerk op het Fort Sint-Pol al goed gevorderd: Kolonel Baron de Schroeder van Fort Sint-Donaas mag gerust eens komen kijken. Er zijn al twee grote openingen in de borstwering, wat het vervoeren bevordert en er werden nog 4 driewielkarren of 2 “ghetrecken” bijgenomen.
 
In zijn brief van 12 en 13 nov weet Breemersch te vertellen dat Luit. Vanderheeren van Kolonel de Schroeder bevel gekregen heeft zich in staat van verdediging ofte “surprise” te houden. Daarom zijn de nachtpatrouilles versterkt en die van Sint-Pol moeten nu elke nacht tot bij Sint-Donaas en terug; zij moeten zo dicht mogelijk de grens naderen op de Graaf Jansdijk bij Sint-Anna. Door zijn “emissaires qui vont et viennent journellement de l’Ecluse” werd gemeld dat gouverneur van Zughteren de 10de nov te Sluis is aangekomen en dat hij daags daarop met Kommandant en Majoor op de dijk buiten de stad is gegaan en er lang scheen te bezinnen over het openzetten van de zeesluizen om het land van Lapscheure en Middelburg te doen onderlopen. Er wordt gezegd dat 1300 à 1700 man uit Walcheren worden verwacht alsook 100 kanonniers.

Zeker is dat alle inwoners bevel kregen troepen te logeren. Toch zegt men te Sluis luidop dat de Prins van Oranje en de Staten zich niet tegen de onderneming van de Keizer zullen verzetten, als deze zijn rechten bewijst.

Op het Fort Sint-Pol zelf is men nu volop bezig de bastions weg te scheppen. Om het fort enigzins in staat van verdediging te houden, zal alles herleid worden tot een eenvoudige borstwering of retranchement (7). De allerlaatste dag wordt dit dan weggeschept en kan het detachement aanstonds vertrekken.

President Diericx zou meer volk op Sint-Donaas willen om het slechten te bespoedigen. Maar Porter vreest dat zijn volk niet geneigd zal zijn daarheen te trekken. Hij zal ze 16 stuivers beloven “voor de verre afstand” en als er geen genoeg zijn zal hij de Hoofdmannen doen dwingen. Op Sint-Pol wil hij nu voortdoen met zijn 24 soldaten en zijn 9 stortkarren. Het slecht weer laat het werk niet opschieten en het bevel van Kol. de Schroeder deed de gaten weer stoppen in de verschansing.

Op de 12de november vroeg Porter nog eens naar de kapoten “die moesten dienen om onze maréchaussees te verdedigen tegen ziekte, tegen de wind en de bijtende koude hier bij de zee; voor de rest zijn de Heren meester”. En reeds op 14 november kan hij bedanken omdat er hem 6 zijn toegezonden. Zij zullen ze gebruiken voor de nachtdienst en maar hopen dat alles gedaan zal zijn, eens dat het Fort Sint-Donaas ontmanteld is.

Op 13 nov kwam Luitenant-Kolonel van de Genie, De Brou, uit Sint-Donaas naar het Fort Sint-Pol en vond de ontmanteling voldoende. Daarop werden 56 werklieden ontslagen, maar de meesten lieten zich aanwerven voor Sint-Donaas. Ook 24 kruiwagens werden aan De Brou afgestaan.

De demolitie van het Fort Sint-Pol te Knokke was afgelopen. De soldaten werden door President Diericx onder het bevel gesteld van Kol Baron de Schroeder op Sint-Donaas. Slechts 6 soldaten zouden blijven om een wachtpost te vormen op Sint-Pol. Zij zouden het er goed hebben want J. Porter de Breemersch echrijft: zij zullen er de mooiste corps de garde vinden die ze kunnen wensen, met alle gemak en komfort voor de militairen; zeer netjes op zijn hollands en in beste staat. In een streek waar gebrek is aan zoet water, is hier zelfs een waterput. Als men het, zoals blijkt, wil gebruiken als “un poste contre la désertion”, kan ik U verzekeren dat Mr. de Steenmaere geen van zijn mensen beter gelogeerd zal krijgen”.

In Sluis zijn nog geen versterkingen aangekomen; alleen logement-biljetten zijn rondgedeeld. Maar van die 1700 man gelooft Porter niets meer: ”daervoor zou men alle garnizoenen in het Hollandse moeten ontgrieven. Wij kunnen gerust zijn, want de Staten Generaal hebben zich getroost over het verlies van de forten”.

Porter moest verder met zijn maréchaussees een post behouden in de parochie Knokke en blijven waken. Hij vraagt nog 40 pond groten om de soldaten te betalen alsook voor de huur van de driewielkarren.

Van nu voort zijn de brieven van Porter meer gespreid: een stuk of zeven van 15 november 1783 tot einde januari 1784. Alhoewel die niet alle rechtstreeks het Fort Sint-Pol aanbelangen, zijn ze te precieus en leunt hun inhoud zo bij ons onderwerp aan, dat wij ze hier toch willen verwerken.

0000    00000    0000

In zijn schrijven van 25 november vertelt Porter zijn bezoek aan Sint-Donaas, Het weder was tamelijk, maar de wegen afschuwelijk. Hij nam “une voiture à 36 portières” t.t.z. een open boerekar. Vanaf de Nachtegaal moest hij te voet door de weiden. Hij zakt tot aan de knieën in ‘t slijk dat vet is en glibberig. Hij heeft medelijden met de werklieden die wroeten in dit vettig land waar er met moeite een dag zonder regen komt. De officieren zeggen dat het onmogelijk is meer dan 4 à 5 uur per dag te werken. Schroeder ging na het eten een eindje mee naar het Fort en miek een tuimelperte zodat heel zijn uniform bedorven was. Die zei dat het ondoenlijk zou zijn in dit regenseizoen het Fort af te breken, ware het niet van het kanaal naar Brugge en zijn boten. De wacht vertelt dat de mannen haken naar de dag van aflossing om zich toch eens te kunnen drogen.

Er liggen houtbussels tot voor de ingang van de kazematten, anders zouden noch de soldaten, noch de officieren bij hun slaapvertrek geraken. Men heeft er licht nodig in volle dag. Zo zag Breemersch een lantaarn staan met een kaars voor de kamer van Graaf de Brie, en zijn spaalpiaats was op de grond op wat stro.

Meer nieuws: er zijn te Sluis kanons van groot kaliber aangekomen om op de vestingen geplaatst te worden. De vrouwen en de bagages voor 1 of 2 bataljons zijn ook al gearriveerd. Het garnizoen van 2 à 300 man was “malade et sur les dents”. Men zegt dat de wacht nu zal verdubbeld worden en de poorten niet meer zullen gesloten blijven zoals nu. Porter gelooft dat dit alles gebeurt om de burgers gerust te stellen, want de Staten zoeken geen moeilijkheden.

Ook toen reeds werd bij het leger de gulden regel in acht genomen: bouwen, afbreken, herbouwen, enz. De 1e  nov hadden Vandenwouwere en Porter al iets horen ronken over het overbrengen van soldaten naar een barak of soldatenhuis bij het geslechte Fort Sinte-Izabelle. Maar nu wordt het serieus en Porter schrijft op 28 nov een zuurzoete brief daarover naar Sôla. Kolonel Baron de Schroeder heeft president Diericx ervan overtuigd dat de mannen van Sint-Pol beter in de barak bij Sint-Izabelle zouden ondergebracht worden, omdat “deze Heeren” vinden dat hun troep te ver uiteen ligt en ze vrezen door de Hollanders verrast te worden. Maar die hebben wel wat anders om het hoofd dan een half dozijn soldaten weg te halen, denkt Porter. Weer wordt aangedrongen om goed te patrouilleren, maar niet de grens te overschrijden noch de Hollanders reden tot klagen te geven. Majoor Reymac heeft er niet op geslapen en de soldaten van Sint-Pol ontvingen de vorige dag reeds het bevel het Fort te verlaten zohaast de barak voltooid was. Het is een nutteloze onkost en men scheen zich toch te houden aan de corps de garde op Sint-Pol. Maar de orders waren zo dringend dat Porter uit Westkapelle een timmerman, een strodekker enz. heeft doen komen. Helaas de rekening van werklieden aan Sint-Pol, van stro, licht en vuur voor de militairen en gendarmen, liep hoger dan voorzien; en met dat nieuwe werk zit Porter in geldnood. Hij vraagt dus nog 30 Pond groten te zenden langs Sint-Donaas en hij voegt er realistisch aan toe:”als ik daarmee niet toekom, kan ik altijd terugkeren, want de mensen hier worden graag kontant betaald”

Metdatal, klaagt Porter , krijg ik een lelijke trap onder mijn broek en moet ik voor nieuw kwartier zorgen. Ik zal mijn intrek nemen bij de Hoofdman van Knokke, Sebastiaan Nachtegaele (8). De maréchaussees doen 2 maal daags hun toernee van Sint-Donaas tot Fort Sint-Pol, maar na het verlaten van dit laatste zullen ze maar tot aan de Hoofdman gaan.

Eindelijk, op aanwijzing van Porter, gaf Majoor Graaf de Ligneville aan het detachement soldaten op Sint-Pol het bevel het geslechte Fort te verlaten en zich te vestigen in de herstelde barak of soldatenhuis noord van de Zeedijk en rechtover de Dikke Dijk die naar Sint-Anna-ter-Muiden loopt (9). Dit geschiedde op woensdag 3 december tegen de avond. De 6 soldaten stappen het af, en het Fort Sint-Pol verdwijnt uit de geschiedenis. (10)

Daarmee is “de zaak” voor Schepen Porter echter nog niet afgelopen. Want pas heeft hij op 2 dec.,  33 Pond ontvangen voor zijn betalingen,of er wordt al weer gepraat over het herstellen van een andere barak, aan de overkant van Sint-Izabelle. Verloren onkosten, zegt Porter, want van uit de vorige post heeft men evengoed zicht op de dijk naar Sint-Anna. Het kraam herstellen zal 10 à 12 dagen duren, en metser, timmerman, slotenmaker, strodekker en glazenmaker zouden eraan tepas komen;  alles is er tekort: dak, zoldering, deur en vensters; het metselwerk is kapot, met moeite houden de ankers aan de balken. Maar zelf Diericx geeft toe aan de kwistigheid van de militairen; en als de Kolonel het nodig oordeelt, moet het ding zo goed mogelijk hersteld worden.

Begin december is te Sluis alles kalm. De burgers wandelen tot bij Sint-Donaas om de werken te bezichtigen. Zij hebben niets tegen de Keizer, "mais détestent et craignent souvereinement les françois”. Ze vragen vol angst of het waar is dat de Fransen reeds in Wijnendale zitten.

Het wordt 20 dec eer Porter nog eens naar Sôla schrijft. Er was inspektie van de nieuwe grenspalen, maar J. Porter de Breemersch stond zich juist te scheren, het weer was schromelijk slecht, de kar zat al vol en te voet kon men niet door de slijkwegen: de kommissaris bleef dan maar tegen zijn goesting thuis.

Nu komen ook de Hollandse officieren een praatje slaan op Sint-Donaas: sommigen zijn vrienden van de “Oostenrijkse” officieren. De Hollandse beweren dat de anderen hun een vuile toer hebben gespeeld, niet omdat ze die forten hebben afgenomen  - die zouden ze zo ook wel gekregen hebben -  maar omdat zij hun de cadeau bezorgden naar dit vervloekte garnizoen te moeten terugkeren. Er zijn kanons en kanonballen in Sluis aangekomen, maar alles is er rustig; en Porter kan vredevol denken aan KerSint- en Nieuwjaarwensen voor zijn “metghesellen in wette”.

Misschien heeft het nakend Kerstfeest zijn goed hart nog warmer gemaakt, want hij spreekt op 24 dec ten beste voor de Berijder Van Cuyl: ”Wij weten allen hoe hij en zijn vrouw er niet goed voor zitten. Kunt Gij geen middel vinden om hem een voorschot te bezorgen van b.v. een honderd Gulden? Hij is naarstig; zo lang in dienst nu; en moet daarvoor andere profijten laten”. Er wordt aanstonds op het voorstel van Porter gereageerd. Hij wordt verzocht een staat van uitgaven voor het slechten van het Fort Sint-Pol in te dienen, samen met het ereloon voor hemzelf en voor de Berijder (11). Die heren moesten soms een deel van de nacht doorwaken, want een kort briefje waarin hij zegt dat hij niet weet op welke basis dit loon moet worden berekend, dateert Porter “Cnocke ce 7 de l’an 1784 à 2 heures la nuit”.

De volgende dag wordt ons iets meer verteld over Van Cuyl en zijn geldnood,  Porter de Breemersch ging de nieuwe grenspalen inspekteren en kwam bij Fort Sint-Donaas de Berijder tegen. Die vroeg hem of’ hij niet het bevel gekregen had om hem 50 gulden uit te betalen. Wij lezen: ”Jammer dat Pensionaris de Gheldere hem dat verklapt heeft. Daarmee ligt mijn plan in duigen: ik wilde hem maar 5 of 4 Kronen ineens geven. Nu zal alles gauw verdwenen zijn zonder dat hij één stuiver aan zijn vrouw zal afgeven, het arme schepsel. Er wordt beweerd dat ze hem al minstens tweeduizend pond groten gaf en alles is weg. Ik beklaag haar zuster Juf. Paridaen, die veel te goed is voor hem. Spijtig, hij is zeer verstandig, uitgenomen voor zijn eigen gedrag. Dat kan zo niet blijven duren: in heel zijn distrikt is er geen enkel herberg waar hij niet in het krijt staat. Er wordt beweerd dat hij met 50 Pond nog niet alles effen krijgt. Hij moet geld aan verschillende maréchaus-sees. ‘t Is een klein en zeer aktief manneke, maar dat is niet alles. Nu, dat hij zijn plan trekt”.

000000   000   000000

Bij de kommer om nutteloze barakken en om dronkaards in geldverlegen-heid, kwam er voor Breemersch op Nieuwjaarsavond nog een stom ongeluk bij. In plaats van in de lucht te schieten om zijn geweer te ontladen, heeft een jonge koppeloze fuselier naar de deur van de barak geschoten. Hij had dat vroeger nog eens gedaan, zonder dat het lood door de deur ging. Maar nu schoot hij een groot gat in de deur en trof de kaporaal die bij de haard stond. Deze werd getroffen boven de heup en schroot ging in de bil.  Aan-stonds werd dokter Crake uit Westkapelle gehaald en die kwam half vervrozen aan. De gekwetste leed zodanig dat het bijna onmogelijk was hem te onderzoeken en te verbinden. Pas op Nieuwjaarsmorgen kon de dokter de lijdende aderlaten. Op de volgende dag werd hij met een kar overgebracht (naar Brugge?). Ware hij niet door een gendarm tegen gehouden, dan was de schuldige van wanhoop gedeserteerd. Ook de “gefreyder” werd lichtjes gewond aan het gelaat. “Het moet een hard schot geweest zijn”, zucht Porter.                              

000000   000   000000

Mijnheer de Breemersch had gehoopt dat hij dit zaakje van het innemen en het buiten dienst stellen van het Fort Sint-Pol, in een week of twee zou hebben afgehaspeld. Helaas, nu zat hij al bijna drie maanden in die verlaten hoek vol nijpende wind, natte killigheid en kleverig slijk. Zijn vriend Sôla is met de burgemeesters Baron de Triest en Baron de Pelichy naar Brussel om de zaak te bepleiten van de “mannen die al zo lang het land belangloos dienen” tegen die “jongeren die de goed betaalde posten willen bezetten”. Porter rekent zich heel voorzichtig bij de eersten als hij op 28 jan 1784 een laatste brief uit Knokke verstuurt. Hoe verlangt hij naar huis! “Voyla ma commission qui tire furieusement en longueur. Si nous sommes condamnés à y rester jusqu’a l’entièr ajustement, vu la lenteur ordinaire de Mess les Etats de Hollande, je craigne que cela ne dure encore bien du tems. Je commence à m’ennuyer furieusement et je demanderai surement mon rappel avant le carême si tout ne soit terminé avant ce tems ce que je ne prevoye pas. Ii faut avoir fait une caravanne comme j’ai fait pendant tout l’ hyver dans ces charmans cantons pour pouvoir en juger”.

Neen, zo heel vlug zou de zaak niet af zijn. Eerst moest nog in oktober een “Keteloorlog” plaatsgrijpen; eerst moest nog in Knokke met een groots en nutteloos werk begonnen worden: het Nieuwe Hazegrasfort.  En pas veel later op 8 nov 1785 werd de zaak te Fontainebleau definitief geregeld. Maar hopelijk was de laatste Kommandant van het Fort Sint-Pol te Knokke reeds “voor de vasten” naar Brugge teruggekeerd.

00000000000000000

Nota’s:

  1. Rond de Poldertorens 2 jaar Nr 4 blz 16.
  2. Op een plan van 12 juni 1775 onder leiding van Maelstaf opgemaakt, en die de twee grenzen van 1664 en 1718 vrij nauwkeurig aangeeft, staat langs de Limite van 1664 geschreven:  Alle de landen tot hier betaelen de subsidien aan haere Keyserlycke Majesteyt.
  3. Deze Schaeperie of Schaepstelle was de hofstede op het Hazegras tans bewoond door de Weduwe Adriaensens.
  4. Het ”Fort van Sint-Therese gemeene wesende met de zee, was niet pointable”, het zelfde voor de Sint-Paulusdijk. Ook de Sint-Paulusvaart was vrij van belastingen. Maar aangezien de gouverneur van Sluis het Sjnt-Paulus-fort verpachtte zonder lasten moest de parochie Knokke de pointinge uitkeren aan het Brugse Vrije: van 1719 tot 1745 tegen 1 schel. 8 groten het gemet of samen 13 pond 2 sch, 1 1/2 gr. en van 1746 tot 1782 3 schel. 4 gr. het gemet of 35 pond 18 sch. 5 gr. (verslag Maelstaf en Laurenz jan 1784).
  5. Al de aangehaalde documenten berusten op het Rijksarchief te Brugge onder  “Brugse Vrije, Triage provisoir nr 898”.
  6. Later behoudt Porter slechts 3 gendarmen. Heel de groep ligt dan verdeeld over de volgende posten: bij het Fort Sint-Donaas in de herberg: een kaporaal, een onderkaporaal en een fuselier; bij Hoofdman Nachtegaele op Knokke: een kaporaal en twee fuseliers; bij Pieter Vulder te Lapscheure: een onderkaporaal en twee fuseliers; bij Jan de Moere op Lapscheure: een kaporaal en een fuselier; hij Pieter de Maecker, Lapscheure: twee fuseliers; bij Jan Tilly op de Nachtegaal te Westkapelle: een fuselier, (Ook hun namen staan vermeld).
  7. Dit is omtrent de toestand waarin wij nu nog in 1961 het Port Sint-Pol terugvinden.
  8. Porter de Breemersch noemt de hoeve van Hoofdman Nachtegaele “vroeger cijns van Weduwe Van Alfinghen”, de Groote Stelle. Het is moeilijk uit te maken waar juist die hofstede lag, want in de laatste twee honderd jaar leefde er omtrent op elke grote hoeve van Knokke een Nachtegaele. Daarbij  is “Groote Steile” onbekend. Porter schreef “Stelle” en zette dan Groote er bij. Stelle is echter hier een soortnaam voor schapenhof; er zijn ook stelleweiden. Heel waarschijnlijk is hier de hoeve “Ten Vijf Huize” bedoeld, tegenaan de monding van het Oude zwin waar nu Jules Stroo woont, wiens moeder ook een Nachtegaele was. Tot bij het laatste indijken van het Zwin door de Internationale Dijk in 1872, lag er op dit hof, waar nu de schuur staat, een grote schaapskooi en de talrijke kudde trok dagelijks oostwaarts al over het Hazegrasfort naar de Schorren langs ie Zwinhaven.
  9. Dit gebouw schijnt wel degelijk het “Hoge Huis” te zijn dat op de draai van de dijk stond, juist ten oosten van de Vrede. De Kanadezen schoten het plat in oktober 1944: de kelder en de nog gebruikte waterput blijvan alleen over. Maar vóór 1944  stond daar een gebouwtje typisch vroeg 18e eeuws met kenschetsende hoge dakstoel (zoals we er te Koolkerke ook een santreffen recht voor het Fort van Bavière). De tweede barak waarover verder sprake is, was heel waarschijnlijk het andere hofstedeke te zuiden van de Glazen Brug, dat eveneens door de Kanadezen werd platgeschoten en dat omheind was door de typische doornhaag met stammen van min. 15 cm doorsnede, die we terugvonden bij meerdere versterkingen uit de 17e en 18e eeuw.
  10. Op het Fort Sint-Pol plaatsten de Duitsers in 1914-18 een paar kanonnen. En in september-oktober 1944  hebben de Kanadezen geweldig dat “F o r t” beschoten. Hun officieren stonden stomverbaasd  toen ze op 2 november daar niets vonden dan  “a mole-hill”.  Het is eigenaardig dat er in heel die zaak geen sprake is van het Fort Sint-Bernard ofte Papemutse, op korte afstand  te zuid-oosten van het Fort Sint-Pol. Op een plan van rond 1775 wordt het nochtans aangeduid als nr 3 in de reeks van 23 hollandse wacht-posten op de grens van 1718 en er zou ook “une baraque” gebouwd worden. Op de militaire kaart stond het lang vermeld, en pas rond 1930  is het verdwenen, toen het zuiveringsstation werd aangelegd. Waanschijnlijk was het Fortje onbruikbaar geworden door de losse zandhopen die de “vervliegende”  duinen daar vormden, en die alle walgrachten hadden doen verdwijnen.
  11. Wij bezitten een zeer uitgebreide lijst van uitgaven voor Sint-Donaas; niet die van Sint-Pol. Benevens de betaling van werklieden, gaan de onkosten vooral naar licht (roeden keirsen) en brandhout (blocken, buskens en fagooten). Zonder vermelding van bedrag vinden we een “Specificatie van gedaene devoiren door de Berijder vanden Ambacht van Dudzeele ten versoucke vanden heer President Diericx mitsgaders Burghemeesters en Schepenen ‘s Lants vanden Vrijen soo volght:  Alvooren den vierden 9bre [november] 1783 gearresteert de hollandsche militairen op het Fort van Sint- Paul ende daeraf verleent relaes aen den president ...P.   Voorts vanden 5 dito tot en met den 31 xbre [december] 1785 geweest ten dienste vanden selven heer pres. op het fort van Sint- paul ende Sint- donaes  a .... P.
    Burghemeesters ende Schepenen s’ Lants vanden Vrijen ordonneren aen Joncker henry de pruyssenaere de la wostyne ontfanger generaal van den selven lande te betaelen aenden Berijder van Cuyl de somme van .... over en in voldoeninge van dese specificatie.

00000000000   0000000    000000000000

Het roemloze einde van het Fort Sint-Pol te Knokke in november 1783

Broeder Gaëtan CFX

Rond de poldertorens
1961
03
089-101
Achiel Calus
2023-06-19 14:37:15