9.   Lissewege - Kost en Inwoon voor een Geneesheer in de Abdij van Ter Doest - XIVe Eeuw.

(Kortere mededelingen 1962 03)

Jos. De Smet

In de middeleeuwen bestonden geen huizen voor alleenwonenden of voor ouden van dagen. Slechts de steden bezaten enkele godshuizen, waar arme ouderlingen konden wonen en zekere bedelingen ontvingen om in hun levensonderhoud te voorzien.

Welgestelde ouderen of alleenwonenden zochten om als kostgangers opgenomen te worden in een klooster, mits zekere schenkingen aan dat klooster. De oudste dergelijke kostgangers of “prebendiers” worden te Brugge gevonden vanaf de XIIIe eeuw in het Sint-Janshospitaal.

Het is zeer moeilijk inlichtingen te vinden over het dagelijks leven van onze voorouders, vooral voor wat hun voeding en huisvesting betreft. Onlangs ontdekte ik een tekst, die geen datum draagt, maar die moet dagtekenen van rond 1300, over een geneesheer, die met de abdij van Ter Doest een overeenkomst sloot om aldaar voor de rest van zijn leven als kostganger opgenomen te worden. Dit latijnse stuk werd reeds in 1875 uitgegeven, maar nog nooit door iemand gebruikt (1).

De overeenkomst wordt afgesloten onder de vorm van een koop. De abt en het klooster van Ter Doest verkopen als prebende voor de rest van zijn dagen (wij zouden nu zeggen onder de vorm van een lijfrente) aan de geneesheer Pieter van Zomergheem, het onderhoud en het verblijf in de abdij, en dit voor de grote som van honderd ponden Vlaams. Dit geld zou gebruikt worden ten dienste van de kloosterkerk.

Ziehier waarin de prebende zal bestaan. Dagelijks zal Pieter ontvangen twee kloosterbroden, waarschijnlijk tarwebroden, zoals die aan de monniken worden uitgedeeld; nog drie broden zoals die aan de gasten gegeven worden die in de abdij ontvangen worden - waarschijnlijk waren het witte broden; daarbij komen nog dagelijks twee bekers kloosterbier en twee schotels kloosterpotagie. Daarenboven zal nog aan Pieter geleverd worden de nodige gedroogde graszoden of turf, voor zijn verwarming.

Als verblijf wordt hem de lekenzolder van de kloosterinfirmerie toegewezen, ‘t is te zeggen de ziekenkamer voor de kloosterknechten.

Daarnevens zal hem jaarlijks nog geleverd worden een halve waag (90 pond of 42 kgr) boter en een halve kaas; en dit tegen de prijs vast te stellen door de abt, de kelderbewaarder en de pater belast met de aankopen.

Na de dood van Pieter van Zomergheem, hebben de erfgenamen geen recht op een deel van de honderd pond Vlaams. Pieter, die een befaamd genees-heer was, mocht voort zieken behandelen; maar hij moest het doen buiten de kloostermuren.

De overeenkomst werd niet ineens definitief afgesloten. Zij werd slechts definitief na een vol jaar verblijf van Pieter in de abdij. Was, gedurende dit proefjaar, de kloostergemeenschap niet tevreden over de geneesheer, of had deze laatste te klagen van het klooster, dan werd het kontrakt verbroken, en werd de koopsom van 100 Pond, na aftrek van de kosten van het eerste jaar, aan Pieter teruggeschonken.

Laten we nu deze overeenkomst van naderbij beschouwen. De voeding die de geneesheer ontving was voldoende, maar eerder eentonig, vergeleken met onze voeding. Hij ontving per dag twee tarwe- en drie witte broden. Koffie en thee waren nog onbekend, en de melk werd niet als drank gebruikt, maar diende voor het vervaardigen van boter en kaas. Zodat de enige drank licht zuur bier was, in het klooster zelf gebrouwen, en dat bij iedere maaltijd werd gedronken. De kloosterlingen ontvingen op bepaalde feestdagen ingevolge zekere schenkingen, een kroes wijn te drinken. Pieter had daarop geen recht; hij kon wijn kopen binnen of buiten het klooster.

De koeien die niet zo talrijk waren als op onze dagen, gaven slechts melk gedurende de warmste maanden van het jaar. Hun voeding was veel armer dan nu. In de zomer graasden zij in de weiden, en in de winter bestond hun stalvoeding uit rapen en stro. De boter en de kaas moesten dienen om bij het brood genuttigd te worden. Een halve kaas was de helft van de grote ronde kazen uit die tijd, die ieder ongeveer één wage of 42 kgr wogen.

Tot in de achttiende eeuw, wanneer de aardappel alhier voor de voeding werd gebruikt, was, buiten het brood, de hoofdschotel van onze voorouders de potagie. Dit was een gekookte dikke soep van gehakte groenten of een stampot van rapen, peeën en kolen, waaraan wat bonen of erwten werden toegevoegd, om er toch een zekere voedingswaarde aan te geven. Gewoonlijk werd de potagie ‘s middags en ‘s avond opgediend.

Er is geen spraak van vlees in de voeding van de geneesheer. De cistercienser monniken, dus ook deze van Ter Doest, aten nooit vlees.

Als verblijfplaats werd aan Pieter de zolder van de infirmerie, bestemd voor de leken, toegewezen. Men beschikte toen niet over komfortabele kamers, en de plaats was beperkt. Zodat Pieter zijn verblijf moest delen met de zieke knechten van het klooster. De gebouwen hadden meestal geen verdieping, en ook de paters sliepen op de zolders.

Over de middeleeuwse pastorieën wordt veel geklaagd dat de kapelanen, die geen afzonderlijke woning konden betrekken, op de zolder moesten slapen, waar ook de meid sliep. Maar in de middeleeuwse huizen was er geen andere oplossing. De benedenwoning bestond toen slechts uit twee plaatsen: de huiskamer en de voutekamer boven de kelder. Deze kamer was bestemd voor de pastoor.

Op de zolder van de infirmerie bestond echter een haard voor de verwarming van de zieken, die nu ook door de geneesheer zou gebruikt worden. Als brandstof zullen hem gedroogde graszoden en turf geleverd worden. Van verlichting is er geen spraak. Er bestonden toen wel vetlampjes en roetkaarsen; maar die waren te kostelijk om op ruime schaal gebruikt te worden.

Wat de verplichting betreft, die aan Pieter wordt opgelegd om zijn zieken te verzorgen buiten de kloostermuren, deze is ingegeven eerst en vooral door het verbod vrouwen binnen de kloostermuren toe te laten, en ook door de vrees dat het komen en gaan van de zieken, de regelmatige gang van het kloosterleven zou storen.

_____________________________________

Nota:

(1)    J. Kervyn de Lettenhove, Codex Dunensis; Brussel, Koninklijke Commissie voor Geschiedenis, 1875, CCCLXXI, pp 540—41


                                      Wapen van  Lissewege

Lissewege : kost en inwoon voor een geneesheer in de Abdij van Ter doest - XIVe eeuw

Jos. De Smet

Rond de poldertorens
1962
03
112-113
Achiel Calus
2023-06-19 14:37:15