De steenbakkerij van de stad Brugge te Ramskapelle

Lic. Maurits Coornaert

VERVOLG VAN: De steenbakkerij van de stad Brugge

5.  De Tussenperiode (1345 - 1395)

In de jaren 1345 en 1346 werd door de stad geen enkele kareel gebakken of gekocht. Ongetwijfeld hebben politieke en financiële redenen Brugge genoopt zijn bedrijf te Aishove gedurende een halve eeuw niet zelf uit te baten. Toch zijn er gedurende die periode enkele hoogtepunten in de bouwaktiviteit geweest. De rekening van 1347 vermeldt weer aankopen van karelen (= bak- stenen): 137.600 tegen een gemiddelde prijs van 15 groten per 1.000 stuks.

In 1348/49 werd het bouwtempo weer opgevoerd. Immers de rekening van 1350 geeft op: 1.297.100 moefen. Ondertussen heeft Pieter Clauwaert de ovens te Ramskapelle weer in gang gezet; hij werkte echter voor eigen rekening.

Onder de vele bakstenen, die in 1350 aangevoerd werden, heeft P. Clauwaert er 763.000 geleverd. In 1350 was de gemiddelde prijs voor 1.000 tegelen weer wat verminderd: 12 gr. De ontvangers van de periode 1345/60 hadden de gewoonte niet aan te geven voor welk bouwwerk de stenen gekocht werden. We menen dat een groot aantal van de karelen van 1350 tot 1355 voor de Gentpoort gediend hebben.

In de jaren 1351, 52, 53 en 54 zakken de getallen weerom, maar de gemiddelde prijs stijgt. In 1355 kostten 1.000 karelen gemiddeld 19 groten. Ook de pachtprijs ging omhoog voor P. Clauwaert: 55 pond par[isis]; hij gebruikte ook de 4 gemeten bij de Cloetinsdam. In het laatst genoemde jaar kocht de stad van P. Clauwaert, Wouter de Bloc, Rikaart Calf, Willem de Wale en anderen 1.096.200 kareeltegelen. Een groot aantal werden vermetst in de Gentpoort. Van juni 1355 tot in het voorjaar van 1356 hebben talrijke metsers, steenhouwers en "teghelhouwers" aan de genoemde poort gewerkt.

Na de dood van Pieter Clauwaert, werd Willem van Leugendorp in 1358 pachter te Aishove. Tot in het jaar 1366 werden jaarlijks de gewone hoeveelheden bakstenen aangevoerd. In 1363 werd een aantal stenen "ghebesicht an de halle ende an de caye voor Leffinghe". De gemiddelde prijs was lichtjes gedaald, maar in 1365 bereikte hij 26 gr. In de winter van 1362 had de stad grote onkosten "an der stede husinghen te Ramscapelle, die omme ghewayt waren, ende diere staende bleven ondect waren, bi den groten storme die was".

Het stadsbestuur deed de woning herbouwen en tegelijk nog een woning oprichten. Voor het metselwerk leverde de weduwe W. van Leugendorp 20.000 tegelen. Het materiaal voor de daken werd te Brugge op de Vrijdagmarkt gekocht, namelijk: 31.228 bundels glei (schoon, gedorsen stro) tegen 21 sch. par[isis] per 100; 5.500 duimbanden (4) tegen 14 schel. par. per 1.000; 52 bundels dekroeden tegen 10 pen. Par. per bundel. Dit alles werd gevoerd "totten scepe ligghende in den Braemberch" en vandaar naar Ramskapelle gevlot.

Jan Loker heeft het metselwerk verricht. Het nieuwe huis moest 52 voet (15 m) lang zijn. Als dikte van de muren was voorzien: "de ghevelen 1 1/2 tegle dicke beneden ende boven 1 tegle dicke". Pieter van Oostburg volbracht het timmerwerk, Bouden Lam de strodekker, het dekwerk. De weduwe W. van Leugendorp werd vergoed omdat ze de bouwwerklieden tijdelijk had moeten onderdak geven.

Vanaf 1362 verhoogde de pacht voor het land te Aishove en bij de Cloetinsdam tot 60 pond par.

In de rekening van 1366 wordt voor het eerst gezinspeeld op het formaat van de karelen van de stad. In 1366 werden 302.000 bakstenen aangevoerd. Een groot aantal ervan werd geleverd door steenbakkers van Dudzele: Pieter de Bloc, Bouden Heerboord en Lembrecht Vandenberghe. De bakstenen die zij leveren, zijn "quareelteghelen van der bester voorme van Ramscapelle". Omwille van deze vermelding is het nodig uit te weiden over de namen van enkele moefen.

Zoals uit de rekening van 1397 zal blijken waren de karelen van Aishove 1/3 groter dan in de meeste steenbakkerijen van het Brugse Vrije. Hoewel de modellen vóór 1300 groter waren, maten ze toch nog +- 28 x +-14 x +- 7 cm. De ontvanger noemt de karelen van de stad beurtelings: "van der groter voorme" , "van der voorme van Raemscapelle", “van der stede voorme" ,"van der brugscher voorme" , en zelfs "van der bester voorme".

Aangezien de stad het meest grote bakstenen nodig had, werd dit formaat ook door andere steenbakkers gemaakt, vooral te Dudzele en te Ramskapelle. In de laatstgenoemde gemeente hebben op verschillende plaatsen middeleeuwse steenovens gewerkt, o.a. langs de Poortersgatader en langs de Noord- en de Zuidwatergang. Grote moefen waren vooral geschikt voor omvangrijke bouwwerken, bv. kaaimuren, brugpijlers, stadspoorten, de stadsmuur, de Waterhalle.

Veel tegelrieën maakten tegelen "van der middelvoorme". De "quareele van der vorme van Sinte Laureins” en de "steenbruxsche quareele" waren "van der cleenre voorme”. Verschillende steenbakkerijen hadden een eigen formaat, dat genoemd werd naar de gemeente van herkomst: "quareele van der vorme van Clemskercke”, "Stalhilsche quareelteghelen", “damsche teghelen", “sluusche quareele”, "catsandsche quareele", "nieuwpoortsche teghelen", "teghelen ute zeeland". Kleine moefen dienden voor metselwerk van kleinere omvang, bv. aan greppels, steenputten, riolen, en tussen arduinwerk.

De jaren 1367 tot en met 1371 vormen een bijzonder hoogtepunt in het bouwen te Brugge. De steenovens te Aishove zijn ondertussen volledig stilgevallen. De Dudzeelse steenbakkers Pieter de Bloc, Macharis de Bloc en Bouden Heerboord zijn de voornaamste leveranciers geworden. De rekening van 1367 meldt 900.000 karelen. Zeker de helft ervan werd vermetst aan de Boeveriepoort. In het genoemde jaar gaf Brugge 1.151 pond par[isis] uit voor karelen.

In 1368 werden 881.500 karelen aangekocht. Een groot deel ervan werd verwerkt aan de Smedenpoort. De gezamenlijke uitgaven voor bakstenen bedroegen dit jaar 1.116 pond parisis.

Vanaf 1369 was Jan Widemond pachter van de grond van de stad te Rams-kapelle. Na het opsommen van de tientallen posten onkosten voor baksteen, schrijft de ontvanger: "ghecocht binnen desen iare 102 last 5.500 quareele ghebezicht an de ezelpoorte ende an de liere, mids den diepen fondamente dat men bezouken moeste (die nodig waren)”. Deze stenen kostten 28 groten per 1.000; het vervoer kostte 2 gr. per 1.000; de som was 1.425 pond par[isis].

Ook in 1370 metste men aan de Ezelpoort. Daar werden 275.000 karelen en 450 karren zand aangebracht; 100 karren kostten 48 gr. De som voor 1370 is 1.052 pond par. en voor 1371, 1.088 pond par. In het laatstgenoemde jaar verwerkten de metsers 679.000 karelen in de Boeveriepoort en in de Ezelpoort.

Na, de zoëven beschreven aktieve periode, waarin de Ezelpoort , de Smeden poort en de Boeveriepoort gebouwd werden, volgden een twintigtal jaren, waarin o.a. tengevolge van politieke moeilijkheden, heel wat minder werd gebouwd. Vermoedelijk heeft men in die periode 1372 / 1395 gewerkt aan de stadsmuur tussen de genoemde poorten. Gedurende deze jaren daalde de prijs voor 1.000 karelen tot 21 gr. in 1385. In 1389 was er weer een stijging tot 26 groten. In 1393 ging het weer omlaag naar 22 gr. en in 1395 omhoog tot 28 groten.

Van 1345 tot en met 1395 zijn 34 jaargangen van de stadsrekeningen bewaard gebleven. De 34 gekende jaren samen melden een aanvoer van 12.886.500 bakstenen, d.i. 376.600 per jaar. Indien we het getal van de tussenliggende jaren, nl. 51, vermenigvuldigen met het gemiddeld aantal aangekochte stenen, dan zou de stad gedurende deze tussenperiode ca. 19 miljoen bakstenen aangevoerd hebben. We schatten de bijdrage van de steenbakkerij te Aishove, die tot 1363 voor eigen rekening gewerkt heeft, op ongeveer 3 miljoen.

De drie bovengenoemde poorten hebben een flinke hoop van de 19 miljoen karelen voor zich opgeëist, ten minste 1 miljoen per poort, d.i. 1.500 pond par. alleen reeds voor bakstenen. De stadspoorten zijn kostelijke bouwwerken geweest, want we hebben het nog niet eens over de andere uitgaven: voor natuursteen, voor zand en kalk, voor hout- en ijzerwerk en andere materialen, voor het loon van de delvers, de metsers, de steenhouwers, de timmerlieden en de andere ambachtslieden.

Hieronder volgen de jaren, waarin de stadsrekening bewaard is. In de tweede kolom staat het aantal gekochte karelen, in de derde kolom het aantal geleverd door de steenbakkerij te Aishove. Wanneer geen stenen geleverd werden, geven we de vermelding "nihil".

1345 nihil nihil 1369 1.025.000 nihil
1346 nihil nihil 1370 415.000 nihil
1347 137.600 nihil 1371 679.000 nihil
1350 1.297.100 763.000 1372 168.000 nihil
1351 618.000 447.000 1375 213.000 nihil
1352 331.000 180.000 1379 111.000 nihil
1353 281.000 166.000 1382 nihil nihil
1354 221.000 112.000 1383 nihil nihil
1355 1.096.200 145.500 1385 310.000 nihil
1358 35.000 nihil 1386 584.500 nihil
1359 432.500 230.500 1387 371.000 nihil
1360 283.500 30.000 1388 347.000 nihil
1361 134.300 70.000 1389 157.500 nihil
1362 174.350 4.500 1390 nihil nihil
1363 478.000 80.500 1392 199.000 nihil
1366 302.000 nihil 1393 249.500 nihil
1367 900.000 nihil 1394 140.000 nihil
1368 881.500 nihil 1395 223.500 nihil
      samen: 12.886.500 2.229.000

 

6.  De Tweede Periode (1396 - 1415)

Gedurende een halve eeuw (1345/95) heeft de stad haar tegelrie niet uitgebaat. Ze liet karelen uit verschillende richtingen aanvoeren. Overal waar de nodige grondstoffen en een goede verkeersweg aanwezig waren, kon gebakken steen gemaakt worden. In de meeste polderdorpen worden, dank zij landboeken ven allerlei instanties, tegelovens aangewezen. Zelfs de twee hoogtepunten in de bouwaktiviteit, nl. ca. 1355 en ca. 1370, hebben het Brugse stadsbestuur er niet toe gebracht, zelf weer als steenbakker op te treden.

Doch omstreeks 1395 wilde Brugge opnieuw spoed zetten achter zijn urbanizatiewerken. Deze maal zagen de stadsvaderen weer uit naar hun steenovens te Aishove. Op 20 september 1395 werden vier schepenen naar Ramskapelle gezonden "omme te besoekene den darinc licghende in der stede land ende omme teghelen te doen makene ter stede bouf". Ze wierven werklieden aan om "grote pitte te makene in der stede land te Raemscapelle, omme te besoukene hoe diepe dat de darinc leight".

Dit diepgaand onderzoek heeft het stadsbestuur ervan overtuigd dat er niet alleen nog klei, maar vooral nog brandstof aanwezig was: de volgende zomer brandden de ovens weerom. Jan Dreling reisde op 26 juni 1396 naar Ramskapelle "omme te overziene de teghelen die de stede aldaer doet backen up haren grond".

Sedert 1389 was Jan f[iliu]s Heinrix pachter te Aishove. Ziehier onder welke voorwaarden de steenbakkers nu werkten: "Zij hadden van elker duust te makene, leverende stroy ende zand, ende zij dolven den darinc uter stede lande licghende te Raemscapelle, ende namen ooc erde ute der stede gronde: 20 grooten"; "ende is te wetene dat elke van desen teghelen also groot es als anderhalve teghele, die men ghemeenlike maect int vrije". De karelen waren "te leverne vulmaect up den waterganc", d.w.z. op de oever van de Noord-Watergang. Ter hoogte van de tegelrie was deze waterloop breder gemaakt, zodat de schuiten over een laadplaats beschikten.

De drie steenbakkers Jan fs. Wouters, Jan fs. Heinrix Mabe en Jan fs. Pieters hebben in 1396 en 1397 samen "100 last teghelen" gemaakt. De voornaamste vlotter is weerom een Pieter de Bloc, waarschijnlijk een kleinzoon van de vroegere Pieter de Bloc. De prijs voor het vlotten was 8 groten per 1. 000 geworden. In 1396 kocht de stad 151.000 karelen; in 1397 192.000. Een aantal bakstenen werdden opgeslagen op een terrein van de stad bij de Wijngaard (het Begijnhof). Men was immers begonnen aan de stadsmuur tussen de Boeveriepoort en het Minnewater.

In 1398 bakte Aishove 800.000 karelen. P. de Bloc en wouter Hollebuk werden betaald om ze "te haelne te scepe te Raemscapelle ende te bringhene up t’ [werke] van der stede bider speye ter coepoorte (5). Tegelijk kocht de stad 612.000 bakstenen "ghebesicht an den groten thorre ghemaect up t’ minnewatre". In 1399 brachten de ovens "94 last quareelteghele" voort "omme te verwerkene an den muer van der stede bi der wyngaert muelne".

De stad kocht in 1399 ook vele karelen tegen twee verschillende prijzen.

Immers 251.100 karelen werden geleverd tegen 28 gr. per 1.000. Dat moeten kleinere moefen geweest zijn. De rest, 360.000, waren "van der zelver vorme dat der stede teghelen syn, die de stede doet maken te Raemscapelle" en ze kostten 34 gr. Ze werden verwerkt in de muur en de torens bij de Boeveriepoort. We herinneren er even aan dat de tegelen van Aishave aan de stad 20 gr. kostten voor het maken plus 8 groten voor het vervoeren.

In 1400 heeft de tegelrie 850.000 karelen gemaakt. P. de Bloc en W. Hollebuk "hebbense brocht ter werke up de veste tusschen den minnewatre ende sinte katelinen poorte". De genoemde schippers haalden ze naar de vestingsmuur tussen de Katelijnepoort en de Gentpoort. Voor het vervoer van enkele lasten stenen kregen ze 2 gr. per 1.000 meer "mids dat in den zomer was ende t water cleene was, ende zij se met paerden halen moesten".

P. de Bloc bakte in zijn steenbakkerij te St-Laureinskapel, niet alleen kleinere karelen, "van der voorme van sinte laureins", maar ook bakstenen "van der groter vorme ghelijk dat der stede teghelen zijn, die men maect te Raemscapelle". In 1401 leverde hij 360.000 zulke tegelen tegen 36 gr. per 1.000. Verder kocht de stad 241.000 kleine tegelen tegen 28 gr. per 1.000. In dat jaar gaf Brugge 2.112 pond par. uit om 665.000 bakstenen te kopen en om er 601.000 te doen bakken en vervoeren.

Voor zover we kunnen nagaan, werd in 1402 het hoogste aantal bakstenen in de stad Brugge gebracht, nl. 1.828.000. Aishove bracht er 490.000 voort. P.

de Bloc werkte bijzonder mee aan de bevoorrading in bouwmateriaal: hij leverde er 920.000. De stad kocht "31 last ouder quareelteghelen staende te Sceipstale bi den overdraghe". W. Hollebuk vlotte ze van het overdrag naar de vestingsmuur. Andere steenbakkers bezorgden 108.000 tegelen. Het merendeel van de stenen werd vermetst in de muur tussen de Katelijnepoort en de Gentpoort.

Boven hebben we gezien dat de zomer van 1401 zeer droog geweest is. De winter van 1401/1402 is zeer nat geweest. W. Hollebuk kreeg 4 gr. per 1.000 meer voor 190.000 karelen die hij "verscepen moeste ter muenekin speykine", "mids men duere de vorseide speye niet varen mochte (kon) omme s groots waters wille". Deze toevallige vermelding bewijst duidelijk dat de Lisseweegse Watergang de aanvoerweg was.

Het jaar 1403 bleef met zijn 1.532.000 moefen niet veel achter bij het vorige jaar. De gezamenlijke uitgaven waren 2.873 pond parisis voor 533.000 karelen van Aishove, 1.140.000 van P. de Bloc en 49.000 kleine karelen. Deze stenen werden in dezelfde muursektor verwerkt. Jan fs. Pieters heeft in 1404 te Ramskapelle 500.000 karelen gebakken. De stad kocht 492.000 bakstenen; de meeste ervan werden door P. de Bloc geleverd. De som was 1.566 pond parisis. In het genoemde jaar werd de muur tussen de Katelijnepoort en de Gentpoort afgebouwd.

In 1405 besteedde Brugge 1.771 pond parisis aan bakstenen. Aishove bracht 570.000 karelen op. P. de Bloc leverde er 480.000 en Matheus Bout bezorgde 98 duizend kleine karelen. In de winter 1405/06 werd ook Ramskapelle door een geweldige vloed geteisterd. Jan fs. Pieters kreeg zijn pacht kwijtgeschol-den; er was hem "gratien ghedaen over de scade, die hi hadde van dat de vloet ghinc", Toch bakte hij in 1406 nog 318.000 tegelen. In dit jaar metste men aan de muur tussen de Gentpoort en de Ganzestraat.

In het jaar 1406 is de bouwwoede heel wat beginnen te verminderen. In 1407 werden weinig stenen gebakken of gekocht. De rekeningen van de jaren 1408, 1410 en 1413 zijn niet bewaard gebleven. In de jaren 1409, 1411 en 1412 werd geen enkele uitgave voor kareeltegelen opgegeven. Twee jaren nog trad de stad als steenbakker op: in 1414 werden 440.000 karelen gebakken, en in 1415 een 300.000. De rekeningen van 1416 en 1417 ontbreken. Vanaf 1418 is er geen sprake meer van de tegelrie van de stad Brugge te Ramskapelle.

Waarom heeft Brugge zijn steenbakkerij definitief laten varen? Als voornaam- ste reden kunnen we vooropstellen: de meeste omvangrijke bouwwerken waren voltooid of zeer ver gevorderd. Misschien was de ekonomische toestand tijdelijk niet gunstig genoeg. Tenslotte moet gezegd worden dat de voorraad klei en daring te Aishove ver uitgeput was. De stad kon wel in de omgeving een ander terrein kopen. Waarschijnlijk achtte het stadsbestuur het de moeite niet meer waard zich nogmaals een stuk grond aan te schaffen en daar opnieuw tegelovens te bouwen.

Hieronder in de tweede kolom staat het getal stenen dat in deze periode te Aishove gebakken werd; in de derde kolom het getal dat Brugge daarnevens heeft aangekocht.

1396 en 1.000.000 151.000 1406 318.000 73.500
1397 192.000 1407 90.000 192.300
1398 800.000 612.000 1408 ontbreekt ontbreekt
1399 940.000 611.100 1409 nihil nihil
1400 850.000 ontbreekt 1410 ontbreekt ontbreekt
1401 665.000 601.000 1411 nihil nihil
1402 490.000 1.338.000 1412 nihil nihil
1403 533.000 1.189.000 1413 ontbreekt ontbreekt
1404 500.000 492.000 1414 440.000 53.000
1405 570.000 578.000 1415 300.000 1.500
      Samen: 6.496.000 6.084.400

 

Het is niet uitgesloten dat ook in 1313 en in 1316 een aantal stenen gebakken werden. Om die reden stellen we het cijfer 7 miljoen voorop. We nemen aan dat in het jaar 1400 ca. 600.000 stenen gekocht werden. Ook in de ontbreken-de jaren kan de stad zich een aantal karelen aangeschaft hebben. Zodoende komen we ook hier tot het cijfer 7 miljoen.

7.  Enkele Gevolgtrekkingen

Het is nodig dat we, na het geven van zovele cijfers en gegevens, even terugblikken en uit het feitenmateriaal enkele konklusies trekken. We geven eerst nog eens de cijfers voor het tijdvak 1332 - 1415 op: ca. 7 miljoen in de eerste periode, ca. 19 miljoen in de tussenperiode, ca. 14 miljoen in de tweede periode; totaal ca. 30 miljoen.

Eerst en vooral, de jaren met hoge cijfers tonen aan in welke tijden de politieke toestand rustig was, en de handel en de ekonomie bloeiden. De jaren met zeer weinig of geen bouwaktiviteit waren perioden van onrust of van oorlog. De jaargangen, die een belangrijke aanvoer van bakstenen melden, leren ons wanneer de stad vele van haar grote bouwwerken opgericht heeft. In de rekeningen kan men het verloop ervan volgen. In de eerste periode werden de Waterhalle, enkele bruggen en kaaimuren gebouwd. In de tussenperiode kwamen de Gentpoort, de Ezelpoort, de Boeveriepoort en de Smedenpoort tot stand. In de tweede periode werd de vestingsmuur met zijn torens gebouwd vanaf de Boeveriepoort tot voorbij de Gentpoort.

De gemelde miljoenen karelen zijn aangebracht uit vele parochies van het Brugse Vrije. In de meeste gevallen wordt de gemeente van herkomst niet genoemd. Toch vernemen we enkele namen van parochies, waar in de 14e eeuw een steenbakkerij werkte: Klemskerke, Nieuwpoort, Stalhille, Steenbrugge, Kadzand en Dudzele (St-Laureinskapel).                         

Door de handelsbetrekkingen tussen de stad en vele parochies van het Vrije wordt onze aandacht gevestigd op de verbindingswegen. De landwegen waren niet verhard. In de Polders waren ze meestal slecht. Daarom beschikten vele parochies in de Polders over een bevaarbare waterloop, die met Brugge verbonden was. We noemen hier slechts de hoofdwaterwegen: de Ieperleed, het Blankenbergs Vaartje, de Lisseweegse Watergang en het Oud Zwin. Het bestaan en het belang van de lokale watergangen moet nog nader bepaald worden door het onderzoeken van de plaatselijke geschiedenis.

Enkele vermeldingen over het vervoer te water kunnen ons helpen beter te begrijpen wat een "overdragh" was. Een overdrag was zeker een dam in een watergang, die een verschil in waterpeil in stand hield. Sommigen menen dat zulke dam voorzien was van hellende vlakken, waarover de schuiten met hun lading gesleept werden. We kennen drie overdragen in de omgeving van Brugge: dit in de Ieperleed bij Scheepstale, dit te Zwankendamme en dit te Cloetinsdam. Deze bestonden eenvoudig uit een dam, waar de lading van de schuiten “overgedragen” werd. Men zegde ook: overslaan of verschepen.

Hier volgen enkele aanduidingen. In 1402 kocht de stad 310.000 stenen, die te Scheepstale bij het overdrag “opgehoopt” stonden. De schuiten brachten hun lading van uit de streek van Gistel of van Nieuwpoort en losten ze of sloegen ze over. In 1466 kwamen 80.000 karelen uit Stalhille. Jan van l Kwaremont werd betaald om ze "up te slane ten overdraghe ende die daer te stapelne". De ladingen werden te Scheepstale opgestapeld, waarschijnlijk omdat er niet dadelijk schuiten beschikbaar waren om ze verder te voeren.

Vanaf 1332 pachtte de stad het perceel naast de Cloetinsdam als stapelplaats. Het gebeurde meer dan eens dat een aantal stenen daar moest wachten, totdat ze naar Brugge konden gevlot worden.

In 1630 bestelde het kerkbestuur van Heist materiaal om de kerk te herstel-len. De vrachten werden door een schipper van Brugge naar Zwankendamme gevlot, en door een andere verder naar Heist: te Zwankendamme was er immers een overdrag.

Het vestigen van de steenbakkerij op Aishove heeft groot voordeel gebracht aan de omliggende streek. In de periode 1332 - 1415 hebben de steenovens van de stad te Ramskapelle ca. 16 miljoen karelen gebakken. In sommige jaren werden op het terrein van de stad 80 tot 90 last stenen gebakken, en 100 of meer last turven gestoken. Bijna gans het jaar door vonden tientallen mannen en ook jongens werk bij verschillende aktiviteiten.

Een ploeg turfdelvers stond in voor het steken, drogen en opstapelen van de turfplaggen. De drie meester-steenbakkers hadden elk hun groep om klei te delven en te mengen, om karelen te vormen en te drogen, om turven en gedroogde stenen met kruiwagens in de oven te voeren, om de steenklomp te bakken, en om de gebakken stenen uit de oven naar de watergang te voeren.

Een derde belangrijke aktiviteit was deze van de schippers. De vlotters, die langs de Lisseweegse Watergang en te Stapelvoorde woonden, hebben honderden keren van Ramskapelle naar Brugge en terug gevaren. Het werk van de schippers verliep als volgt: hun vlot laden te Aishove, overladen op een ander vlot te Cloetinsdam, tenslotte varen tot in Brugge naar een van de vele losplaatsen langs de reien of langs de stadswal.

Ook andere ambachtslieden uit de omgeving kregen werk dank zij Aishove. De gebouwen vereisten herhaaldelijk herstellingen. Turfdelvers leverden af en toe enkele lasten turf. Gedurende de jaren dat de steenbakkerij van de stad op volle toeren draaide, hebben tientallen personen uit Ramskapelle en Dudzele een bestaan gevonden. Op deze manier deelden ze mede in de welvaart van Brugge. Op hun manier hebben de steenbakkers van Ramskapelle meegewerkt aan het verfraaien van het Brugse stadsbeeld.

_____________________________________

Nota’s

5.     Volgens Verwijs & Verdam: "duumbard" = een plank van een duim dik.

6.    Deze poort stond op de noordoosthoek van de stadswal, tussen de St-Lenaardspoort en de Dampoort.

 Bijgevoegde nota's :

  1.  De bovenstaande hoofdstukken zijn geschreven met behulp van honderden gegevens samengelezen uit tientallen jaargangen van de Brugse stadsrekeningen. Het is niet mogelijk voor elk detail het jaar en de folio te vermelden. De uitgavan voor baksteen, hetzij uit Ramskapelle, hetzij elders aangekocht, staan onder de rubriek "uitgaven voor kareeltegelen". Ook onder de rubrieken “stadswerken" , "uitgaven voor boden" en "algemenen onkosten" hebben we belangrijke gegevens betreffende karelen gevonden.
  2. Op bladz. 44 onderaan, in het vorige nummer van “R. D. P.” staat voor het jaar 1332 aangegeven 322.900 gekochte karelen. Het zou moeten zijn 392.900.
  3. Een vergeten opgave voor 1333. In dit jaar heeft de stad ook 457.300 quareele gekocht. Ze werden vermetst aan “ ‘s Coninxbrucghe". De gemiddelde prijs was 10 gr. per 1.000. (Rek 1332/33 f° 71 r°)
  4. Onder veel andere, één vermelding van de term "maets teghele": Rek 1445/1446 f° 23 V°: "ghecocht twee last maets teghelen gheoorboirt an diversche ruissoten, grippen ende waterloopen, die vermaect zijn". Ze kostten 2 pond gr. per last; d.i. 48 groten per 1.000.

0000000000000000     00000000000     000000000000000

De steenbakkerij van de stad Brugge te Ramskapelle - Deel 2

Maurits Coornaert

Rond de poldertorens
1965
03
090-099
Achiel Calus
2023-06-19 14:38:19