De  kerk  van Koolkerke  (vóór en na de Geuzentijd)

Dr. Jos De Smet

Vóór enkele weken gaf mij iemand uittreksels uit de oudstbewaarde kerk-rekeningen van Koolkerke, die bijna honderd jaar geleden afgeschreven werden door pastoor Jos. Samyn  (1854-1909) in zijn seminarietijd, dus circa 1876.

Deze rekeningen, die niet berusten op het Rijksarchief te Brugge, had ik niet kunnen raadplegen voor mijn studie over kerkelijke gebruiken en toestanden in het Brugse Vrije (1500-1780), die in 1960 verscheen in de "Biekorf".

De oudste kerkrekening van Koolkerke is deze over het jaar 1549.  De kerk was en is nog toegewijd aan St. Niklaas, vandaar de naam van de gemeente: kerk van Colen of van Nicolaas.

De parochiepape of pastoor was toen Cornelis de Gheest. Hij had een kapelaan, W. de Zoute, die geen onderpastoor was, maar de missen van de fundaties aan het altaar van St. Niklaas moest celebreren. Want de kerk van Koolkerke telde toen stichtingen voor tweeëndertig eeuwige jaargetijden, en nog voor andere diensten zoals het celebreren van een mis iedere zondag vóór de hoogmis. Ieder vrijdag werd een mis gelezen tot zielelafenis van Michiel Zeghers, waarna de priester moest "ten grave gane" om aldaar boven het graf de gebeden voor de overledenen te bidden.

Aan het altaar van St. Niklaas werd op de feestdag van de heilige (6 dec. een lof gezongen. Dit altaar was niet het hoofdaltaar van de kerks; het stond in een zijkapel voorzien van banken, waar in 1549 grote werken werden uitgevoerd, o.m. het bouwen van een "verhemelte"  boven het altaar, en het dekken van het dak met tegels.

Daerenboven was er een fundatie voor een wekelijkse mis aan het altaar van St. Pieter. Gedurende het jaargetijde van Anthonis Plocoy, moest de deken van de O.-L.-Vrouwengilde de "reese doen barnen", ‘t is te zeggen alle kaar- sen aansteken op een ronde kaarsstander.

In de kerk bestonden enkele oude gebruiken, die men ook in veel andere kerken terugvindt. Tegen Kerstdag werd de kerk bestrooid met glei, lang roggestro, voor de nachtmis, om warme voeten te bezorgen aan de aanwezigen. De pastoor werd speciaal betaald om onder de nachtmis te zingen het "liber generacionis" of boek van de afstamming van de Zaligmaker. Hij werd ook speciaal betaald voor het zingen van het passieverhaal op Goede Vrijdag.

Op Witte Donderdag werden in de kerk 350 koeken (krakelingen of zeem-koeken) uitgedeeld, wat schijnt te wijzen op een 500 parochianen. Voor Witte Donderdag werd nog een "latregie" gekocht, een doos met suikergoed (denk aan het Franse woord: dragée), waarschijnlijk voor het kerkpersoneel.

Op Sinksen werd onder de hoogmis een witte duif opgelaten in de kerk en er werden  “ouwels” [= hosties] uitgedeeld.

Op H.-Sacramentsdag, die tot in 1802 een wettige feestdag was, ging er een processie uit, waarin kruisen en vaandels gedragen werden. Voor de priesters in deze processie werden handschoenen aangekocht.

De geestelijkheid en de parochianen trokken ook ieder jaar naar de processie van de H. Leenaard te Dudzele, waarvoor kaarsen en trompen [= trompetten] werden meegenomen. Na beide processies werden de deelnemers getrakteerd.

Buiten de kapelaan bezat de kerk nog een koster, die ook priester was. Zijn jaarwedde bedroeg 11 lb.[= ponden] 4 schel. parisis, waar de kapelaan 18 lb. parisis ontving.

Het orgel van de kerk werd hersteld en de  "orgelare"  werd 3 lib. [= pond.]  8 sch[elling] parisis betaald om het orgel te bespelen  "op diversche hooghe daghen",  dus niet iedere zondag.

Er brandde een eeuwig licht vóór het tabernakel, waarvoor regelmatig "zaedolie" werd aangekocht "op eenen kerf", in kleine hoeveelheid in een plaatselijke winkel. ledermaal dat er olie werd gehaald, sneed de ongeletterde winkelier een kerf in een stok, die hij daartoe in zijn winkel had; op het einde van het rekenjaar werden de hoeveelheden samengeteld en betaald.

De kerk bezat waarschijnlijk twee of drie klokken, want er zijn verscheidene klokkenluiders die moeten luiden (met één klok) of beyaerdene (met meer klokken). Zij waren ook belast met het kuisen van de goten van de kerk en ze moesten op de kermisdag een vlag uitsteken op de toren, zoals men dit ziet op oude schilderijen, o.m. bij Brueghel.

Er was nog een hondenjager, die de honden buiten de kerk moest houden.

Onder de werken vermeld in de rekening, vinden we het vegen van het "cafcoen" of de "kave"  [schoorsteen]  in de woning van de kapelaan.

Aan de plaatselijke armen werden gedurende het jaar op achttien zondagen bedelingen gedaan in brood en geld. Gewoonlijk voor 30 schellingen parisis; maar op de zondag vóór St-Jansdag (24 juni) werd voor 3 lb. [= pond] par. uitgedeeld; op St-Niklaasdag, feestdag van de parochie, voor 7 lb.[pond]  12 sch[elling] parisis; en op de zondag vóór Sinksen, 6 lib. par. Samen voor een totale som van 65 lib. 2 sch. par. Daarbij kwamen nog de bedélingen in de gefundeerde jaargetijden.

De onroerende goederen in het bezit van de kerk bestonden uit 28 gemeten en 50 roeden land. Het zegenen met de relikwieën en het omgaan met de schaal brachten 15 lib.[pond] par. op; en de offerblokken één lib.[pond] par.

De volgende bewaarde rekening loopt over het jaar 1563. Er waren reeds moeilijkheden in het land waar de protestanten overal het hoofd opstaken. Drie jaar later zou de beeldenstorm losbreken.

Wij vinden er dezelfde stichtingen weer als in de rekening over 1549. Twee jaar vroeger was Filips de Cherf, lid van een schepengeslacht van het Brugse Vrije, die een zitsel bezat in de kerk, in het koor begraven. Nu werd het koor met nieuwe tegels belegd. Bij testament had Filips gedurende achttien jaar een jaargetijde gefundeerd op de zondag na Beloken Pasen. Daarvoor werd ieder jaar betaald: aan de pastoor 20 sch. par., aan de kapelaan 4 sch. par. en aan de koster 8 sch. par. De klokkenluiders ontvingen 8 sch. par. en aan de armen werd op dit jaargetijde voor 3 lb.[pond] brood en geld gedeeld.

Dit jaar werden op Witte Donderdag slechts 300 krakelingen uitgedeeld tegen 350 in 1549; en er werd geen latregie aangekocht. Er werd ook een pestmis gecelebreerd omdat de pest te Brugge woedde.

"In den hooghen coer" of hoogkoor stond een grote koperen kandelaar. Een glazenmaker stopte de glazen vensters "daert van noode was". Daarbij werd een nieuw glazen venster gekapt "neffens den sakraments huuse", waaraan de steenhouwer drie dagen werkte en een hoeveelheid wit steen gebruikte. Zo lang "als de nieuwe venstre open bleef" werd de kerk bewaakt om het binnendringen van kwaadwilligen te beletten, want men beleefde beroerde tijden. En aan de nieuwe glazen vensters werd anderhalf pond (696 gr) "smeer" gebruikt om deze volledig dicht te maken. Er werd ook olie gekocht om de klokken te  smouten. Aan het St.-Niklaasaltaar kwam een slot en er kwam een nieuwe leuning en twee kolonnetjes aan de trap naar het doksaal.

Het kappen van een nieuw glazen venster "neffens den sakraments huuse" schijnt te wijzen op het feit dat het tabernakel, dat twee koperen deuren bezat, niet op een altaar stond, maar een afzonderlijk meubel vormde langs een van de muren, zoals dit nog bestaat in de kerk van het stadje Zoutleeuw bij St.-Truiden, alsook in de Brugse St.-Jakobskerk, waar het in een zijbeuk staat en niet meer gebruikt wordt.

In de woning van de kapelaan werd een "spinde" gemaakt. Op de parochie was een nieuwe ader gegraven voor de afwatering. De kerkfabriek liet aldaar drie bomen leggen als voetbrug "om de parochianen te kerke te gaene".

De rekening die na deze van 1563 bewaard wordt, loopt over de jaren 1637, 1638, 1639. Het was na de jaren van de overheersing van de calvinisten (1578-1584), maar de Tachtigjarige Oorlog tussen Spanje en de afgescheurde Noordnederlandse provincies duurde voort. Er bestond nog altijd gevaar voor vijandelijke invallen.

De kerkrekening werd nu opgemaakt in ponden groten, die ieder twaalf ponden parisis waard waren. Er was een grote muntontwaarding geweest en de meeste kerken toonden nog sporen van de plunderingen onder de calvinisten en van de daaropvolgende vijandelijke invallen. De gewone diensten in de kerk waren nog niet volledig hersteld.

Ten gevolge van de calvinistische overheersing waren veel inkomsten van de kerk weggevallen. In 1635 had de aartspriester van Brugge de oude registers van de kerk onderzocht om de talrijke oude fundaties, die "sydert den troubel" niet meer werden onderhouden, te verminderen naar gelang de nog overgeblevene inkomsten van deze stichtingen. De tweeëndertig fundaties van vóór de Geuzentijd waren op 24 juni 1635 terggebracht op tien jaargetijden per jaar: Eén met negen lessen, vier met drie lessen, twee met commendatie en drie zingende missen zonder commendatie. Daarvoor zou de pastoor ieder jaar 2 lib [ponden] 15 sch. 8 groten ontvangen en de koster 17 schel. 8 groten. De kapelanij was afgeschaft en de koster was nu een leek.

In 1638 was er gedurende enkele tijd geen dienst gedaan in de kerk "mits den placaten van retortie". De Noordnederlanders hadden het Brugse Vrije bedreigd met brandstichting en plundering indien de oorlogsbelasting niet regelmatig werd betaald te Sluis.

De wekelijkse mis voor Cornelis de Jonghe en zijn vrouw Catelyne werd opnieuw ingebracht "conforme seker inschriptie staende inde oude kercke van Coolkercke". De voorwaarden van de fundatie stonden gebeiteld in de grafsteen van de familie de Jonghe in de kerk van Koolkerke, zoals men er nu nog kan zien in de kerk van de Potterie nevens de ingangsdeur naar het gesticht.

Het woord "oude kercke" schijnt te wijzen op het feit dat in de voorgaande jaren een beuk aan de kerk was aangebouwd (de nieuwe kerk), misschien waren dit de werken aan de St.-Niklaaskapel in 1549.

Op Witte Donderdag van 1638 en 1639 werden opnieuw krakelingen gedeeld in de kerk. Maar op Witte Donderdag van 1638 was er nog iets bijgekomen: bakker Antone Faeys werd 13 schel. gr betaald  "over schotelkens gedistibueert op den witten donderdach".

De pastoor had ook diverse kosten gehad "van spyse ende dranck" op Witte Donderdag 1638 en 1639, waarvoor hem 4 lib.[ponden] gr[oten] werd betaald. Hij betaalde ook één lb. gr. aan pater Galle voor het prediken van de passie.

In de "oude" kerk werd een steenput gemetseld en voor de kerk werden twee gordijnen "met fringen" aangekocht en twee andere gordijnen hersteld.

De pest heerste opnieuw te Brugge en daarom werden in de paasweek van 1639 pestmissen gezongen, waarvan de kosten betaald werden door de parochianen.

Zoals de vorige jaren werd het kerkpersoneel getrakteerd op kermisdag en bij de processie van Dudzele.

In 1638 was de aartsdiaken van Brugge de kerkvisitatie komen doen en tegen zijn komst werd voor 26 schel. 8 groten wijn aangekocht.

Deze drie rekeningen werpen een blik op het kerkelijk leven te Koolkerke in de XVe en de XVIe eeuw.

___________________________________________________

Nota over de gebruikte munt

Vroeger was de rekenmunt bij ons het pond of libra (frans: livre), onderverdeeld in twintig schellingen; ieder schelling was onderverdeeld in twaalf deniers, zoals nu nog bij de Engelse munt.

Het pond parisis was de lichte munt en het pond groten de zware munt. Er gingen twaalf pond parisis in één pond groten.

De kerk van Koolkerke (voor en na de Geuzentijd)

Jos De Smet

Rond de poldertorens
1968
04
147-151
Achiel Calus
2023-06-19 14:38:19