De  verdediging  van  de  kust  van  Noord-Vlaanderen    vanaf 1300  - ( Deel 4)

Lic. Maurits Coornaert

11. De Periode Maximiliaan van Oostenrijk

Hertog Karel de Stoute sneuvelde in 1476 bij Nancy. Zijn eenentwintigjarige dochter Maria volgde hem op. Lodewijk XI maakte algauw gebruik van de zwakheid van de Hertogin om zijn verzwakte positie te herstellen. Reeds hetzelfde jaar viel hij de zuidergrenzen van de Nederlanden aan. Boven zagen we dat zijn kaperschepen reeds sedert 1473 tegen de Vlaamse vissers optraden en de Vlaamse handelsvloot beroofden.

Het Vrije maakte in het voorjaar van 1478 het plan om opnieuw een afweer-vloot uit te rusten. Schepenen reden op 12 april “te Heyst, omme aldaer te sprekene metten ghemeenen stiermans nopender der contributie, van dat sy ghelden ende contribueren souden met die von Oosthende aengaende den schepe van oorloghen” (1).

Maria van Burgondië had op 11 februari 1477 de vissers van een bijzondere belasting vrijgesteld: “dat men af ende te nieuten doe de twee scellinghe zes penninghe grooten, die men ontfaet up elc last harincx, commende binnen Vlaenderen, dwelk men heedt sheeren ghelt” (2). Het blijkt dat de bedoelde tol toch verder geïnd werd. Het Vrije prostesteerde daartegen; vooral omdat ook de vissers, die op de konvooischepen dienden, getroffen werden. Schepenen van het Vrije spraken op 3 mei in de Grote Raad te Brussel “nopende sheeren ghelde, daarinne dat men de vrylaten, wonende te Wilravensyde, te Heys ende elders belasten wilde niet jeghenstaende dat hemlieden dat quycte ghescholden hadde gheweest by onse gheduchte jonckvrouwe, overmidts dat sy ter zee dienden te heuren costen (3)

Maximiliaan van Oostenrijk, die in 1477 met Maria van Burgondië gehuwd was, kon in juli 1478 een bestand met Frankrijk afsluiten (4). Toen verschenen Friese rovers voor de kust. De stad Brugge zocht medewerking met Zeeland om de schade aan de koopvaardij te doen ophouden. Afgevaardigden voeren naar Middelburg om te onderzoeken hoe men “de roovers, die hem zeyden Vryezen zynde ende licghende. voor tZwin ter Sluus” zou wegkrijgen (5).

In het najaar van 1479 hernamen de Fransen de vijandelijkheden op zee. Franse schepen drongen door tot Hoeke, waar ze aanzienlijke verwoestingen aanrichtten. Het Vrije vergaderde op 31 oktober “omme dat tydynghen commen waren, dat de Fransoysen groote scade deden in den Houc”; en op 1 november “ter cause van der loopinghen, quetsen ende grieven, die de Fransoysen dede ten Houcke”. Men stuurde naar alle kanten brieven “omme tvele haestelic te ghereedene” (6).

Enige tijd later werden Heistse vissers door Franse rovers meegevoerd.

Toch eiste de ontvanger van hen de gewone belasting. Schepenen van het Vrije kwamen op 28 februari 1480 tussen “te Lisseweeghe, omme te helpen verlycken zeker gheschil uutstaende den visschers van Heys, ghevanghen in Vranckerycke, of een zide, ende Jan f[ilius] Jacques Goossins, als ontfanghere vander zettinghe ende pointinghe aldaer, of andre zyde” (7).

Daarna ontstond betwisting aangaande de bemanning van een konvooischip. Op 26 juli discussiëerde het Vrije met Brugge en Nieuwpoort, “de welke hem beclaechden van eeneghen vrylaten van Wilravensyde, die in ghebreke waeren van eenen man te leverenne int convoierscip”. Het Vrije bekwam dat Raverside zelf zijn man mocht aanduiden (8).

Zoals gewoonlijk vorderde het uitrusten van vreedschepen helemaal niet. De Vier Leden van Vlaanderen hielden op 26 februari 1481 te Gent een vergadering met vertegenwoordigers van Duinkerke, Oostende, Nieuwpoort en Raverside, “omme up ghestelt te hebbene scepen van oorloghen ter zee ter preservacie ende bescermenesse vanden visschers ende andere varende ter zee” (9)

Tenslotte moesten de Stad Brugge en het Brugse Vrije samen maatregelen nemen tegen de Fransen, “dewelke met vele scepen van oorloghen ter zee waren, ende den aermen visschers vele scaden deden”. Er werd “gheordonneert dat men zekere vreidschepen upstellen zoude omme de visschers te conducerene” (10).

Voordat de geplande konvooischepen klaar geraakten, sloten Lodewijk XI en Maximiliaan van Oostenrijk een bestand (11).

Toen Maria van Burgondië in 1482 verongelukte, waren de Leden van Vlaanderen niet bereid om Maximiliaan als regent te erkennen. Aanvankelijk moest deze laatste zich uit Vlaanderen terugtrekken. In 1484 begon Maximiliaan een tegenoffensief vanuit Zeeland en Brabant. Vanuit Antwerpen bedreigde hij met een vloot de kust van Noord-Vlaanderen (12). Schepenen van het Vrije stonden op 28 maart  “te Gaternesse omme aldaer te vernemene wat scepen van oorloghen dat daer an commen waren” (13).

De stad Brugge, die de ziel van de weerstand tegen Maximiliaan was, spande zich bijzonder in om het Scheldefront te verdedigen. Jan van Riebeke werd op 25 augustus naar Sluis gestuurd “omme t reeden [= van uitrusting voorzien]   van zekere scepen met volcke, ende die te legghene te Chaeftinghe ter bewaernesse vanden lande” (14).

Ondertussen teisterden zeerovers de handelsschepen vóór de Zwinmonding. Afgezanten van Brugge reden op 4 november 1484 naar Gent om “provisie te ghecrighene up zekere zeerovers, die den vremden coopman, verzouckende de havene ter Sluus, vele groote scade deden” (15). Het Vrije rustte twee oorlogsschepen uit: “betalinghe... ter cause vanden uutreedene, van 2 scepen van oorloghe ghenaemt huen, uute ghereet by dien vanden Vryen” (16).

In januari 1485 richtten de Zeelanders aanvallen tegen de kust van het Oost-Vrije. Het Vrije legerde troepen op de bedreigde punten. Vanaf 28 januari lagen “serganten” te Schoondijke en te Groede (17). Toen Wulpen geplunderd was, kreeg Kadzand versterkingen: “betalinghe ghedaen angaende de saudeniers, die gheleghen hebben in Cadsant”. De ontvanger betaalde o.a. “55 serganten, die van Cadsant ghesonden waren vanden capitein van der Sluus hemlieden te baten, als Wulpen verbarnede” [=verbranden] (18).

Na de raid op Wulpen werd overal in het Oost-Vrije de oorlogstrom geroerd. Er werden mannen gelegerd “up tcasteel von Wyt de Vischs te Coxyde”; er werd bevolen “tvolc te vergaderen te Jan Weytens jeghens de Zeelanders”, en “een waechuus te makene t Papenhavene” (19). De ontvanger noteerde verder een uitgave “van eenen waechuse te maken staende ter Couderyen up de zee, daer de wakers vanden ambochte van Oostkerke ende van Ghaternesse hemlieden berghede van couden ende van natten” [=beschermen tegen regen en wind] (20).

Ondanks alle voorzorgen landden Zeelanders tijdelijk op Kadzand en te Groede. Een bode bracht het bericht “als tvolc van wapene up sloughen te Jan Weyte ende quamen naer Groede, naer dat zy ghesyn hadden voor Cadsant” (21). Kort daarna meldde een andere bode “datter scepen van oorloghen up te zee waeren omme te landen ten Hasegarse” (22). Toen werd in allerijl ook de westoever van het Zwin versterkt. In deze sektor voerde het Vrije artillerie aan om ontschepingspogingen te beletten.

De ontvanger heeft de uitgaven voor het laatstgenoemde front ondergebracht by de rubriek “betalinghe ghedaen te Heys ende ten Hasegarse van diversche oncosten van saudeniers ende artillerye”, Pieter Debey, hoofdman van Heist, verschoot 28 pond 2 schell. 6 denieren. parisis “van poedre, steenen ende loot gheorboirt [= gebruikt] tHeys ende ten Hasegarse”. Jan Schynckel voerde 100 proppen [= kogels voor werptuigen] naar Heist. Van 3 tot 17 maart 1485 lagen mannen “ten Hasegarse ende te Heys”. De laatste betalingspost vormt het betalen van 8 schell. per dag aan Jlacob van Poperinghe de trompette, van dat hij te Heys gheleghen heift 8 daghen” (23).

De oorlogsinspanningen van het Brugse Vrije wogen niet op tegen de militaire macht van Maximiliaan. Geholpen door Duitse troepen kon hij in juni 1485 Brugge en Sluis tot overgave dwingen. De rust was tijdelijk hersteld in het graafschap Vlaanderen (24).

Het volgende jaar teisterden de Franse zeerovers opnieuw de Vlaamse vissers. Vertegenwoordigers van Oostende, Nieuwpoort en het Brugse Vrije reisden op 13 augustus 1486 naar Mechelen, om van de Kanselier “provisie te vercrighene jeghens den Fransoysen ter zee ter confirmacie vanden visschers” (25). Daarna droeg Robrecht Devulder “zeker lettren van plackaten an die van Heys, Cnocken ende Wilravenssyde, annopende den uutreedene vanden scepen van oorloghe ter zee” (26).

We weten niet of er schepen en hoeveel schepen er werden uitgereed [= ontdoen van hun uitrusting]. Het is echter een feit dat de stad Brugge in de zomer van 1487 bescherming van konvooischepen voor het komende haringseizoen vroeg. Ze stuurde op 28 juli schepenen naar Mechelen om van Keizer Maximiliaan te bekomen “dat de cooplieden, die uut varen zoude te haringhe, vry gheleede zullen moghen hebben ter bewaernesse van den visschers” (27).

Immers de Franse oorlogsschepen namen een steeds dreigender houding aan. Het vrije vergaderde op 5 augustus met de Kanselier en met Filips van Kleef, Heer van Ravestein, om hen op de hoogte te brengen “van zekere niemaren van den zee cost” (28). Na deze samenkomst trof het Vrije afweermaatregelen. Op 6 aug. onderhandelde het “met zekere stierlieden [= bestuurders] van Heys up de voorseyde maren” (29), en reden schepenen naar alle ambachten langs de kust “omme aldaar nieuwe wake te ordonneerene” (30).

Maar het graafschap Vlaanderen kon er nog niet toe komen om Maximiliaan definitief als Regent te aanvaarden. Het verzet hernam toen de Keizer op 5 februari 1488 te Brugge door de ambachten gevangen genomen werd. Terwijl Maximiliaan vastgehouden zat, bedreigden zijn troepen het graafschap van alle zijden. Filips van Kleef bezette Sluis en sloot het Zwin af (31).

Het Brugse Vrije hield algemene mobilizatie om al zijn grenzen te verdedigen, nl. de oostgrens tegen de troepen van de Keizer, die vanuit het Gentse opdrongen; de zuidwestgrens tegen het Westland, dat niet akkoord ging met de houding van het Vrije; de zeegrens tegen de Zeelanders. Hieronder behandelen we niet het geheel van de oorlog tegen Maximiliaan. We vestigen vooral de aandacht op de krijgsverrichtingen langs de kust en langs het Zwin.

De Heer van Lichtervelde was “capitein generaal vanden Vryen”. Schepenen van het Vrije stonden op 21 maart 1488 “te Wendunen, omme aldaer te vergadere-ne de hooftmannen vanden Noordvrye, metgaders Antheunis Pieraerts, capitein int Noordvrye, dat zy de wake lancx der zee verstercken zouden, ende goede wake doen zouden te paerde ende te voet”. Op 23 maart kreeg A. Pieraerts opdracht “dobbele wake” te houden (32).

Er werden troepen gelegerd op de strategische punten. Schepenen waren op 3 april “ter Doest omme in ghescriften te stellene de serganten vanden Noord-vrye, dewelke gheordonnert waren te legghene ten Hasegarse of daer omtrent” (33).  Op 8 april vergaderde het college van het Vrije om een plaatsvervanger voor A. Pieraerts te zoeken: ”omme een hooft ende capitein te stellene int Noordvrye, ende was Aernoud Vanderstalle glestelt, omme met 50 ghesellen te ligghene te Blanckeberghe sluus omme te wederstaene de vianden” (34).

In de verdediging van de westoever van de Zwinmonding vormde Heist opnieuw het steunpunt. Daar voerde Mondsrant van Rokeghem het bevel. Zijn “trompette” was Victor Vandenberghe. Het Vrije had Mondsrant van Rokeghem opgedragen “capitein te zyne int noorde ende te treckene te Heys, omme aldaer hooft te zyne van 150 gheselle van oorloghen, die daer laghen, ende t passage daer te bewaren jeghens de vianden ende quaetwillende vande lande” (35).

Op 11 april werd een bode gezonden naar “Heys, omme zekere tydinghe ende maren te vernemene vanden scepen, die in de zee waren”. De volgende dag werd Pieter Bale “ghezonden te Heys met ghelde ende met buspoedre an Mondserant van Rokeghem” (36). Toch zou de vijand een landingspoging te Heist uitgevoerd hebben. Schepenen van het Vrije reisden op 26 april “te Heys, omme te vernemene of de vianden daer upghesleghen waren, also de maren ghinghen” (37).

In mei 1488 werd Maximiliaan vrijgelaten, nadat hij onder eed beloofd had de aftocht van alle vreemde troepen te zullen bevelen. Na de vrijlating brak de Keizer dadelijk zijn eed. Als gevolg daarvan schaarde de kapitein van Sluis, Filips van Kleef, zich aan de zijde van Brugge (38).

Troepen van Maximiliaan veroverden daarna het kasteel van Middelburg bij Moerkerke en vormden zodoende een bedreiging voor het Zwin. De stad Brugge wilde troepenversterkingen logeren te Sluis, en onderhandelde daartoe met F. van Kleef “noopende den inbringhene vanden 100 personen saudoyeren [= soldaten /soldeniers] ter bewaernesse vander stede vander Sluus” (39).

Het Vrije hield op 4 juni een bespreking “up de deffencie vanden noord-quartiere, ende zonderlinghe omme te wederstaene t upcommen vanden vianden duer tZwin, tusschen der Sluus ende den Damme” (40). Twee dagen later kregen enkele ambachten van het Noord-Vrije bevel manschappen te sturen, om “te legghene up tslot te Lembeke, ter bewarenesse vanden Zwene jeghens de vianden” (41)

Het Vrije organiseerde verder de verdediging van het Zwin. Het college sprak op 26 juni “nopende der bewarenesse van der vaert tusschen den Damme ende Muenkereede jeghens t inbreken vanden vianden” (42). Brugge en het Vrije besloten Damme door middel van een kunstmatige overstroming te verdedigen, nl. door in het begin van juli “t insteken van der Zueghe byden Damme” (43).

Ondertussen vielen Franse kapers Vlaams vissersvaartuigen aan. Op 6 juli stuurde het Vrije een bode “ten Damme an Joos Vandendamme, omme van hem te vercryghene zekere brieven nopende den vanghene van zekere visschers, ghevanghen by den Franchoisen up de zee” (44).

De omgeving van Monnikerede bleek de zwakste plek te zijn. Het Vrije verstuurde op 16 juli “zekere placcaten nopende der bewarenesse vanden passage te Muenekereede” (45). De volgende dag sprak het college over “t onderhoud van Noel Vandenwoerde in de stede van Philips van Moerkerke met 100 mannen te Meunekereede”. De Ambachten van het Noord-Vrije moesten elk een deel ervan leveren (46).

De troepen van Maximiliaan poogden in de buurt van Monnikerede het Zwin over te steken. Afgezanten van het Vrije stonden op 25 juli “te Meunekereede omme te vernemene of de vianden overe gheweist hadden” (47). Twee dagen later spraken ze “met mynen heere van Peenen te Muenekereede, omme hem te tooghene tpassage ende de ondiepte vanden watere aldaar, ende omme met hem te adviserene de fortifficatje aldaer noodsakelic ghedaen te zyne jeghens de vianden” (48).

Op 4 augustus bevonden zich opnieuw schepenen “te Muenekereede omme aldaer te passerene de reveuen vanden 50 ghesellen daer ligghende onder den bastaert Commun, capiteyn vanden noordquartiere” (49).

Het vijandelijke garnizoen van Middelburg bleef het Zwin en de omgeving van Sluis bedreigen. Het Vrije bereidde de herovering van het kasteel voor. Op 4 september kwamen schepenen “te Meunekereede, omme te segghene den basstaerd Commun, dat hy haestelicke met zynen volcke van oorloghen trecken zoude naer Middelbuerch, daer hy vinden zoude mr Philips van Cleven ende andere capiteinen” (50).

Het westelijke front werd niet verwaarloosd. In deze sector steunden Franse hulptroepen de strijd tegen Maximiliaan. Op 20 september begaven afgevaardigden van het Vrije zich te Oostende bij de “capitain vanden Franchoisen, omme van hem te wetene, of hy met zynen volke te Middelkerke ligghen wilde, daer hy gheleghen hadde, of niet” (51). Andere schepenen beijverden zich in de omgeving van Stalhille “omme tvolc te doen treckene t Oosthende” (52).

De stad Oostende werd vanuit de zee door de vijand bedreigd met inname. Het Vrije reageerde met op 21 september schepenen te zenden naar “diversche prochien int Noortvrye, omme tvolc vanden noorden te vergaderne... te zendene t Oosthende, de welke ghesommeirt waeren vanden vianden” (53).

Het beleg van Middelburg werd actief doorgevoerd. Het Vrije stuurde op 24 september overal in het Oost-Vrije plakkaten “dat alle weerachteghe mannen vanden Oostvryen ghewapent trecken zouden te Middelbuerch... dat alle de ghuene, die met spaden ende hauweelen wercken consten, dat zy ter stont trecken zouden te Middelbuerch” (54). Vier dagen later werd te Brugge gemeld “dat mynheere van Peenen de stede ende tcasteel van Uiddelbuerch inghenomen hadde”(55).

Na de inname van Midelburg werd de verdediging van Oostende verder uitgebouwd. Schepenen van het Vrije stonden op 4 oktober in de genoemde stad om te zien “hoe men de stede van Oosthende best zoude moghen fortifieren, ende ooc hoe vele volcx van oorloghen men daer zoude moeten legghen” (56). Op 21 november gingen ze in de parochies rond Oostende pioniers lichten en “beweghene t Oosthende” (57).

In het voorjaar van 1489 werd het zeefront nog meer versterkt. Op 22 maart hield de “bastaert Commun” schouwing van “10 ghesellen van oorloghen, die met hem gheordonneert waeren te gaen ligghene in garnisoene te Heys” (50). Te Oostende waren reeds versterkingen aangelegd. Schepenen van het Vrije reden op 31 maart naar Oostende “omme te ziene t ghedelf” (59).

Anderzijds waren er reeds sedert enige tijd onderhandelingen tussen Vlaanderen en Engeland aan de gang. Eindelijk werd op 3 april een handels-verdrag gesloten. Het vrije handelsverkeer tussen beide landen werd voor vier jaar gewaarborgd. Handelsschepen mochten wapens en artillerie aan boord hebben om zich te verdedigen, maar deze niet aan wal brengen. De veiligheid, van de vissers werd verzekerd. Indien een vissersvaartuig verplicht was een haven van de andere partij binnen te lopen zal de bemanning goed behandeld worden.

De handelsbetrekkingen waren op 1 augustus 1478 hernomen. Alle gevangenen die sedert die dag gemaakt waren, werden zonder losgeld te betalen vrijgelaten. Buitgemaakte schepen werden teruggegeven voor zover het handelsschepen waren. Het verdrag bevat verder een aantal punten die reeds in vroegere overeenkomsten voorkwamen (60).

Het bovenstaande verdrag bood aanvankelijk weinig nut omwille van de oorlogstoestand langs de Vlaamse kust. Dwingend was toen de verdediging van het zeefront. Het Vrije besprak op 13 april “de bewaernesse van Oosthende, ende zonderlinghe up tstic van 120 mannen, daer inne begrepen 40 pyonniers, die gheraemt waeren te legghene t Oosthende”. Te Blankenberge lagen mannen order het bevel van Taillefer Vilein. Deze was tevens kapitein van de pioniers van het Vrije (61).

Een nieuw gevaar verscheen. Oorlogsschepen vanuit Brabant zouden in het Oost-Vrije landen. Het Vrije nam op 22 april kennis van “zekere maren datter scepen van Antwerpen commen waren int Oostquartier voor tlandt, ende dat by dien nood was die vanden oosten te laten wetene dat zy toe saghen” (62).; en op 26 april kwam het bericht “van zekere scepen van oorioghen, die landen wilden te Gaternessen” (63).

Als gevolg van de oorlog te land, heerste er ook op zee geen veiligheid. Midden de heersende verwarring schonden vissers van Raverside het akkoord met Engeland. Het Vrije kreeg op 11 juni te bespreken het geval van “zekeren Inghelschen ghearresteert by zekeren vrylaten van Wilravensyde” (64).

Het Vrije versterkte de verdediging van de sluis van Blankenberge en van de omgeving, en zond daarom Taillefer Vilein “met 50 ghesellen t Uutkercke”(65) Totdantoe hadden Franse troepen de weerstand van het Brugse Vrije tegen Maximiliaan gesteund. Doch in augustus begonnen ze zich uit de strijd terug te trekken. Het Vrije stelde twee man aan, die op 3 augustus 1489 “trocken met zeker ghesellen van oorloghen Franchoisen van Brugghe tot Heys, omme hem- lieden te guydene ende daer te scepe te gane” (66).

De strijdkrachten van het Brugse Vrije konden de strijd niet langer volhouden en legden stilaan de wapens neer. Doch de stad Brugge bleef weerstand bieden. Zij trachtte nog de vloot in te zetten. Het toenmalige stadsbestuur zond op 5 september afgevaardigden naar Sluis “anden capitejnen vanden scepen van oorloghen” (67)., en op 10 september “te Blanckeberghe, Heys ende up den zeecant omme te vernemene wat scepen up de zee waren” (68).

Korte tijd daarna namen de Duitse troepen van de Graaf van Nassau de stad Damme in, en omsingelden ze Brugge. Nadat op 29 november te Damme een verdrag gesloten was, gaf Brugge zijn tegenstand op (69). Langzamerhand hernam het handelsverkeer op het Zwin. Maar de Noordzee was nooit helemaal veilig. Steeds loerden er zeerovers, hetzij uit Engeland of Frankrijk, hetzij uit een oostelijk land.

De Vlaamse zeehandel had vanzelfsprekend erg geleden onder de oorlogstoestand van de laatste jaren. Toen de vrede hersteld was, poogde Brugge de handelsbetrekkingen met de landen van overzee weer aan te knopen. Een gezantschap van 20 personen, bestaande uit o.a. afgevaardigden van Brugge en van Graaf Nassau, vertrok op 18 januari 1494 naar Engeland. Ze werden eerst opgehouden te Duinkerke en “moesten nemen in huerljeder scip, ende te huerlieder coste, zekere menichte van lieden van oorloghe, thuerlieder deffencie jeghen den scepe van oorloghe vande Deynen, die hemlieden verwachtende waeren ter zee” (70).

________________________________________________

Nota‘s

  1. Reg. Vrije nr 214, Rek. 1477-78, f° 46 v°
  2. S A Gent, Cart. Zwarte Boek (1476), f° 10 v°
  3. Reg. Vrije nr 214, Rek. 1477-78, f° 59 r°
  4. Geschied. Vlaand. IV, pag. 20
  5. St. Br. Rek. 1478-79, f° 169 r°
  6. Reg. Vrije nr 216, Rek. 1479-80, f° 19 v°
  7. idem, idem, f° 24 r°
  8. idem, idem, f° 31 r°
  9. idem, nr 217, Rek. 1480-81, f° 53 v°
  10. idem, idem, f° 46 v°
  11. Geschied. Vlaand. IV, pag. 22
  12. idem, idem, pag. 22
  13. Reg. Vrije nr 221, Rek. 1483-84, f° 3° r°
  14. St. Br. Rek. 1483-84, f° 146 v°
  15. idem, Rek. 1484-85, f° 120 r°
  16. Reg. Vrije nr 222, Rek. 1484-85, f° 157 r°
  17. idem, idem, f° 150 r°
  18. idem, idem, f° 153 v°
  19. idem, idem, f° 152 r°
  20. Reg. Vrije nr 222, Rek. 1484-85, f° 153 r°
  21. idem, idem, f° 153 r°
  22. idem, idem, f° 156 r°
  23. idem, idem, f° 156 r°
  24. Geschied. Vlaand. IV, pag. 33
  25. Reg. Vrije nr 223, Rek. 1485-86, f° 59 r°
  26. idem, idem, f° 107 v°
  27. St. Br. Rek. 1486-87, f° 134 v°
  28. Reg. Vrije nr 224, Rek. 1486-87, f° 40 v°
  29. idem, idem, f° 41 r°
  30. idem, idem, f° 41 r°
  31. Geschied. Vlaand. IV, p 40
  32. Reg. Vrije nr 226, Rek. febr.-sept. 1488, f° 9 v°
  33. idem, idem, f° 11 v°
  34. idem, idem, f° 15 r°
  35. idem, idem, f° 92 v°
  36. iden, idem, f° 44 v°
  37. idem, idem, f° 45 r°
  38. Geschied. Vlaand. IV, pag 40
  39. St. Br. Rek. maart-aug. 1488, f° 121 v°
  40. Reg. Vrije nr. 226, Rek. febr.-sept. 1488, f° 18 r°
  41. idem, idem, f° 18 v°
  42. idem, idem, f° 20 r°
  43. idem, idem, f° 21 r°
  44. idem, idem, f° 47 v°
  45. idem, idem, f° 21 v°
  46. idem, idem, f° 21 v°
  47. idem, idem, f° 49 r°
  48. idem, idem, f° 23 r°
  49. idem, idem, f° 24 r°
  50. idem, idem, f° 28 v°
  51. idem, nr. 227, Rek. 1488-89, f° 102 v°
  52. idem, idem, f° 103 r°
  53. idem, idem, f° 104 r°
  54. idem, idem, f° 104 r°
  55. idem, idem, f° 105 r°
  56. idem, idem, f° 106 r°
  57. idem, idem, f0 112 r°
  58. idem, idem, f° 121 v°
  59. idem, idem, f° 123 r°
  60. S A Gent, Charters Stad Gent nr. 772, pag. 277 (1867)
  61. Reg. Vrije nr. 227, Rek 1488-89, f° 125 r°
  62. idem, idem, f° 126 r°
  63. idem, idem, f° 126 v°
  64. idem, idem, f° 130 r°
  65. idem, idem, f° 133 v°
  66. idem, idem, f° 188 r°
  67. St. Br. Rek. 1488-89, f° 114 r°
  68. idem, idem, f° 144 v°
  69. Geschied. Vlaand. IV, pag. 45
  70. Cham. Comptes nr. 32547, St. Br. Rek. 1493-94, f° 156 v°

12. Het Eerste Kwart van de 16e Eeuw

Totnogtoe hebben we ondervonden dat het Graafschap Vlaanderen een vaste oorlogsvloot bezat. Slechts in zeer dringende nood werden enkele afweerschepen uitgerust, nl. wanneer de koopvaart of de visserij al te erge schade leden. De lezer heeft zelf begrepen hoeveel moeite het kostte om twee of drie oorlogsschepen klaar te krijgen. En dit minieme getal bewapende vaartuigen kunnen we bezwaarlijk een vloot noemen.

Maar de Nederlanden beschikten wel over een admiraal, die belast was met de verdediging van de kustprovincies Holland, Zeeland en Vlaanderen. In 1507 trachtte hij de Vlaamse vissers te doen bijdragen tot het onderhoud van zijn vloot. Afgevaardigden van de stad Brugge reisden op 10 november naar Mechelen “up de begheerte vanden admirael van der zee, de welken heffen ende ontfanghen wilde een croone van elc last haryncx, die ancommen zoude binnen Vlaenderen”(1)

In 1519 ontstonden moeilijkheden tussen de Hanzasteden en Denemarken, aangaande de vaart doorheen de Sont. Ook Vlaamse vissers op de Noordzee hadden te lijden van de Deense oorlogsvloot. Afgezanten van de Vier Leden, van Duinkerke, Nieuwpoort, Oostende en andere kustplaatsen begaven zich op 23 augustus naar Brussel om met de landvoogdes Margareta van Oostenrijk te spreken  “ter causen vanden prinse ende beletten, ghedaen ter zee den visschers vanden harynghe byden scepen van orloghen vanden coninc van Denemarke” (2). Er werd haar “te kennen ghegheven, hoe datter inde Noordzee er waren zekere scepen van oorloghe, als waerby den toecommenden teylt vanden harync ghescepen es verloren te gane” (3).

Zoals vroeger de Hertogen van Burgondië weinig belang schenen te hechten aan het vissersbedrijf langs de Vlaamse kust, zo ook kwam er nu geen steun van uit Mechelen. Terwijl het Graafschap Vlaanderen wachtte op beschermmaatregelen vanwege het landsbestuur, verliep het haringseizoen van 1519, en ook dit van 1520.

In het voorjaar van 1521 besloot het Graafschap Viaanderen zelf zes oorlogs-schepen als bescherming tegen de Deense kapers op zee te sturen. De Vier Leden zouden alvast met de uitrusting van één konvooischip beginnen. Het college van het Brugse Vrije onderhandelde op 23 maart met de vissers van Raverside, Wenduine, Heist en “ andere sciplieden uutghereet thebbene, ende te wetene hoe vele ende by wat middele” (4). De genoemde instantie overlegde op 8 april met Brugge wie men als kapitein zou plaatsen “up tscip van die vanden Vier Leden ghecocht ende uutghereet ter oorloghe” (5). Het Vrije besprak op 15 april de uitrusting, de artillerie en de bevoorrading van het bedoelde konvooischip. De volgende dag vonden de schepenen een kapitein in de persoon van Sebastiaen de Rop, die door de stad Gent aanbevolen was (6).

De admiraal van de Nederlanden stelde de heer van Rasseghem aan als bevelhebber van de Vlaamse oorlogsvloot in wording. Sebastiaen de Rop, kapitein van het éne oorlogsschip, scheen niet bijzonder opgezet met het aanstellen van een kapitein-generaal. Vertegenwoordigers van het Vrije haastten zich op 29 april naar Sluis “omme Sebastiaen de Rop, capitein gheordonneirt int scip, byden Vier Leden slands van Vlaanderen uutghereed, te vertooghene dat mynheere van Raasseghem by mynen heere den admirael phestelt was capitein generael van de zes scepen van Vlaenderen, ende dat hy hem houden ende bliven wilde int voorseide scip vanden Leden” (7).

De kustgemeenten vertoonden weinig geestdrift om opnieuw zelf geld en manschappen ter beschikking te stellen. Het Vrije en Brugge trachtten in de vergadering van 1 juli de kuststeden te brengen tot “t uutreeden van hueren scepen voor dese jeghenwoordeghe maent” (8). Ondertussen had S. de Rop reeds ontslag genomen als kapitein van het konvooischip. Immers op 15 juli hield men te Brugge overleg, “aldaer Cornelis Rycx, scippere vanden scepe vanden Leden, verlaten was ende Hans Scoemakere in zyne stede ghestelt” (9).

Terwijl de kustgemeenten moeizaam trachtten een afweervloot voor hun vissers tot stand te brengen, verbonden Keizer Karel en de koning van Engeland zich tot een oorlog tegen Frankrijk. Onmiddellijk voelde Vlaanderen, zowel ter zee als te land, de weerslag van de vijandelijkheden. Het bleek nodig de Vlaamse kust in het oog te houden om landingspogingen van Franse kaapvaarders te beletten. Schepenen van het Vrije riepen op 19 februari 1522 de hoofdmannen van Zuienkerke, Uitkerke, Lissewege, Dudzele, Heist en Knokke samen te Lissewege, en bespraken met hen “hoemen van nyeux zoude moghen waken, waer ende met hoeveele persoonen” (10).

Er werd tijdig aan het komende haringseizoen gedacht. Het Vrije, Brugge en de zeesteden vergaderden op 11 augustus “omme t uutreeden vanden scepe van oorloghe naer de maent van septembre ende up t convoieren vanden scepen, die ten haringhe varen zouden”. Het kan niet anders of ondertussen hadden de Leden van Vlaanderen reeds een paar schepen klaargemaakt, want het Vrije kwam op 25 augustus samen “omme Gheeraerdt Stragiers, capitein vanden scepen andwoorde te scrivene, hoe hy hem reghelen zoude int convoyeren vanden buussen [=klein schip geschikt voor de haringvangst (ook buse of buyse] (11) varende ten haringhe” (12).

Er werd een andere tactiek in de strijd ter zee aangenomen. Men zou niet alleen de eigene visser beschermen tegen Franse zeerovers, maar ook de Fransen zelf verhinderen de haringvangst te beoefenen. Het landsbestuur zette de Vlaamse kuststeden aan om de oorlogsvloot uit te breiden. Men vergat echter rekening te houden met de financiële toestand. Het Vrije en Brugge confereerden op 3 september over “t vertooch ende verzouc van die van Dunkercke, van hemlieden onghemoeyt te latene meer eeneghe scepen van oreloghen uute to reedene, ghemerct dat sy de costen daer an clevende niet en vermochten te draghene” (13).

Beide instanties werden enkele dagen later door de Landvoogdes nogmaals aangespoord om “scepen van oorloghen van Vlaenderen te continuerene, omme de Franssoysen te mueghen beletten ten haringhe te visschene” (14). Als gevolg van de wenk van hogerhand waren het Vrije en Brugge op 20 september aan het onderhandelen “metten ghedeputeirden vanden steden vander zeecost nopende t uutreeden vanden scepen van oorloghen omme te belettenen tvisschen ende haryncvaert vanden Franssoysen” (15).

De vissers van Raverside en van Heist werden altijd beschouwd als goede kenners van de zee. Het Vrije raadpleegde hen opnieuw aangaande de tactiek, die men in de zeestrijd zou volgen. De ontvanger betaalde op 17 oktober “Pauwels Heindrycx, voetloopere, over zynen sallaris van, by laste vander wet, brieven ghedreghen thebbene an zomeghe visschers ende stierlieden van Heys ende Walravensyde, die omboden waren omme met hemlieden te communicquierne upden haryncvaert ende scepen van oorloghe, daerinne hy vachierde twee daghen” (15bis)

De zaak van de “scepen van oorloghen, diemen van doevoorts uut reeden zoude omme de bewaernesse vanden frontieren vanden lande”, liet de Vlamingen niet meer los. Op 23 december waren de schepenen van het Vrije en van Brugge zover dat ze konden “coopene zekere artillerie om te legghen up de scepen van oorloghen, diemen uutreedde ter zee ende provisie van victaillen [= levensmiddelen] te helpen te sorghene”. Ze mochten zich gelukkig achten, wanneer ze op 1 januari 1523 het resultaat van hun inspanningen overschouwden, nl. “ tuutreeden ende victaillieren vanden drie scepen, diemen doen uutzand ter bewaernesse vanden frontieren” (16).

Verder zullen we zien dat er in 1522, 28 000 gulden aan de oorlogsvloot besteed werden. Maar werd deze som bijgedragen door het gehele graafschap, of door de zeesteden alleen?

Inmiddels woedde de oorlog op het Artezische front. Karel V liet uit het eiland Walcheren, dat als basis voor de Spaanse vloot diende, versterkingen aanrukken. Zodra het college van het Brugse Vrije iets hoorde over troepenbewegingen, greep het onmiddellijk in om ervoor te zorgen dat zijn onderdanen zo weinig mogelijk schade van het vreemde soldatenvolk te lijden hadden. Bode Anthonis Merchiers werd op 12 december 1522 gestuurd “ter Nieuwer havere ende Boechoute, omme te vernemene of daer eeneghe Spaengnaerts knechten van oorloghen uut Zeelandt overghecommen waren” (17).

Twee dagen later werd het Vrije officieel vanwege de Regentes op de hoogte gebracht door twee gezanten, die “ghesonden waren ande wet omme zekere quantitheit van Spaengnaerden, die ghecommen zouden hebben uut Zeelandt, te doen passerene duer t Vrije naer Arye” (18). De rekening 1522-23 vertelt verder geen woord over de tocht van de Spanjaarden vanuit Walcheren naar Ariën (Aire) aan de Leie. Het kan niet anders of ze werden inderhaast per schip naar Duinkerke of Grevelinge overgezet.

Met de aangevoerde troepen leverde Keizer Karel  succesvolle gevechten. Nadat hij enkele zware slagen aan het Franse leger toegebracht had, trok hij enige afdelingen van het zuidelijke front weg. Hij wilde ze op Walcheren hergroeperen. Hugo de Gramez, goeverneur van Vlaanderen, maande op 18 januari 1523 per brief het Brugse Vrije aan “datmen ghereedscepe maken zoude omme t passaigie van zekere Spaengnaerts die van Aryen commen zouden naer Zeelandt” (19). Het Vrije nam dan uitgebreide voorzorgs-maatregelen, die we hieronder dag voor dag zullen volgen.

Het college stuurde dadelijk bode Jakob Jakobs “te Dunkercke, Berghen ende Burburch, omme te vernemene naer de Spaengnaerden, diere ghecommen zouden hebben van Aryen naar Zeelandt” (20). De schepenen bedachten een plan om de ongenode gasten zeer vlug kwijt te geraken. Ze zouden burgemeester Jan Vandergracht en schepen Jan Degryse naar Duinkerke zenden om daar te “helpen beleedene, dat men de voornoemde Spaenghaerts daer zoude moghen embarqueren naar Zeelandt” (21). Maar de brief van de goeverneur bepaalde dat de troepen lande kust naar Nieuwerhaven zouden marcheren.

Tenslotte zond men op 19 januari Jan Vandergracht “naer Oosthende ende Nieuwpoort, omme de voorseide Spaengnaerts te verwachtene, die ten scrivene van mynen heere den gouverneur commen zouden van St. Omaers naer der Nieuwer havere (22). De ontvanger noteert verder dat Jan Degryse op 21 januari “ghetrocken es ter Nieuwpoort, omme aldaer te verbeydene de voornoemde Spaengnaerts, ende hemlieden te helpen gheleedene duer tland naer Sluus of Nieuwerhavene” (23).

De goeverneur had de Heer van Izegem aangesteld om de Spaanse troepen van St-Omaars naar de oever van de Westerschelde te begeleiden. Toch zond het Vrije zijn eigen mannen om de vreemdelingen aan de grens van het Vrije, d.i. aan de IJzer te Nieuwpoort, op te vangen en zonder veel relletjes doorheen het land te bewegen.

Jan Degryse die op 21 januari te vroeg naar Nieuwpoort gereisd was, werd op 26 januari opnieuw uitgestuurd “ter Nieuwpoort ende Oostdunckercke by mynheere van Iseghem, die last hadde de Spaengnaerden te convoyerene, ende bleef byden voorseiden heere van Iseghem ter beschermenesse ende adresche vanden supposten vanden lande”. Bode Merlijn de Fruytier voegde zich de volgende dag te Nieuwpoort bij Jan Vandergracht “omme de Spaengnaerden te helpen convoyerene”(24)

Toen de vreemde soldaten op het punt stonden het Brugse Vrije te betreden, stuurde het college op 28 januari een brief naar J. Vandergracht om hem te vragen “dat hy der wet adverteren wilde hoe veel Spaengiaerden datter quamen naer Zeelandt, hoe zy hemlieden hadden inde passaigen, ende wat passaigen zy in meeninghe waren te nemene, omme daer up provisie van vichtaillen te voorsiene”(25)

De bode keerde vliegensvlug terug met de gevraagde inlichtingen. Op 29 januari 1523 liet het schepencollege levensmiddelen voeren naar Oostende voor de 600 à 700 “Spaengnaerts, commende van Aryen omme  te reysen naer Zeelandt”(26). Op dezelfde dag reden reeds drie schepenen “naer Blackeberghe omme de voorseide Spaengiaerden te gheledene duer tVrije naer der Sluus” (27).

Terwijl de afgevaardigden te Blankenberge de weg effenden voor de vreemde soldaten, reisde Merlijn De Fruytier “met haesten naer der Sluus omme scepen te huerene”. Daar huurde hij vier “huen” [heude of hoede = klein vrachtschip] (28) en zes veerboten, die de volgende dag d.i. op vrijdag 30 januari, naar Heist voeren om de Spanjaarden in te nemen. Maar de troepen weigerden in te schepen. De boten moesten onverrichterzake naar Sluis terugkeren.

Mathys Loonis, Michiel Ghysebrecht en de weduwe Jan Pauwels ontvingen elk 12 schell. parisis, omdat zy op 30 januari “met hueren scepen vander Sluus te Heys voeren, omme de Spaengnaerden inne te nemene, die niet embarcquieren en wilden, ende by dien weder keeren moesten”. De ontvanger betaalde ook Michiel Vinc scippere... dat hy svrindaechs metten anderen scippers tHeys om niet was”, alsmede zes Sluizenaren, die elk met hun veerboot “tHeys om niet” gekomen waren (29).

Toen het bleek dat de Spanjaarden te Heist zouden blijven legeren, zond het Vrije op 30 januari Jan van Roden “tArye by mynen heere den grave van Gavere, omme te vernemene watmen sculdich was den capiteyn Courout ende zyn gheselscip Spaengnaerts, ende by wat middele dat mense zoude mueghen doen vertrecken uuten Vryen (30).

Het beste middel om te beletten dat het regiment soldaten te Heist aan het plunderen sloeg, was hen spoedig voorzien van eten en drinken. Het Vrije leverde hen op 31 januari enkele tonnen wijn en 125 “haringhen onder nat ende drooghe”, en een bakker van Sluis werd met 100 witte broden “ghesonden te Heys ter sustentacie vanden capitainen vanden voornoemden Spaengnaerts (31).

Terwijl het bovenbedoelde regiment langs de kust trok, splitste een kompagnie zich af van het gros en kwam te Sluis aan. Jacob Jacops reisde op 29 en 30 januari “met den Spaenghaerts, die van Aryen quamen t Oosthende, te Blanckeberghe, tHeys ende ter Sluus”. Merlijn de Fruytier en Jacob Jacobs arriveerden op 31 januari te “Sluus ende vandaer naar Heys, omme de voorseide Spaengnaerden te helpen beweghene” (32).

De Spaanse soldaten schenen geen aanstalten te maken om vanuit Sluis verder te trekken en begonnen de bevolking lastig te vallen. Op 2 februari gaf het Vrije zijn vertegenwoordigers te Sluis opdracht, “omme te convoyerene de voornoemde Spaengnaerden naer Zeelandt, ende van hemlieden te weten waar de zelve Spaengnaerden waren, omme te voorsiene ende remedierene ten ruutheden [= brutaliteiten, onbeschoftheden], die zy den supposten [= ondergeschikten/ ambtenaren] deden” (33).

Op zijn bijeenkomst van de volgende dag sprak het schepencollege “met eeneghe capietynen, die noch omtrent vichtich of tsestich Spaengnaerden achterbrochten, verzouckende gheconvoyeert te weese”. Het hoorde ook het rapport van zijn afgevaardigden, die met de goeverneur onderhandeld hadden “omme descharge thebbene van duust philips guldenen, diemen den zelven Spaengnaerden belooft hadde te betalene, omme dat zy vertrecken zouden” (34).

Het bestuur van het Vrije gelukte er in de soldaten, die langs Sluis naar Zeeland optrokken, waarschijnlijk onder invloed van het beloofde geld, vlug kwijt te geraken. Immers schepen Willem van Restune reisde op 3 februari “met zekeren Spaengnaerden, die van Aryen quamen, naer Ardenbuch omme hemlieden te convoyerene tot Bochoute, ende toe te ziene dat zy den supposten gheen overlast doen en zoude” (35). De volgende dag trok hij verder “omme zekere Spaengnaerden te helpen leedene naer Bochoute” (36). Vandaaruit voeren ze over.

Drie weken later kregen de te Heist gelegerde Spanjaarden bevel naar Zeeland te vertrekken. Het Vrije zond op 28 februari een paar vaten wijn naar Heist “omme te festoyerene [= huldigen, vieren] mynen heere van Yseghem ende den capiteynen thueren vertreckene” (37). Daarna begon de overscheping, die helemaal door het Vrije bekostigd werd. Steven Dierycx kreeg de leiding. Hij zette de heer van Izegem met zijn gevolg en met zijn paarden over.

M. Loonis, M. Ghysebrecht, weduwe J. Pauwels, N. Vinc en Jakob Musaert ontvingen elk 10 pond 16 schell. parisis “over de huere van eender hue [= vrachtschip], omme daermede de voorseide Spaengnaerden in Zeelandt te voerene”. De ontvanger betaalde aan elk van de reeds vroeger aangehaalde Sluizenaren 24 schell. parisis “over de huere van zes veerboots, by hemlieden ghebrocht vander Sluus te Heys, omme de voorseide Spaengnaerden vanden vloermarcke [= vloedmark/vloedgrens of hoogwaterlijn](38) in te nemene ende ande huen te voerene” (39).

Steven Diericx deed nog ook een afzonderlijke tocht. Hij haalde de te Sluis verblijvende officieren naar Heist, waar ze eerst de inscheping leidden. Daarna voerde hij hen naar Nieuwerhaven: ”van diversche capitainen met hueren peerden vander Sluus over te stellene, als zy reysden naaer Heys ende wederomme, naerdat de knechten tscepe waren, als zy reysden naer der Nieuwen havene” (40).

Gheeraerdt Stragiers, bevelhebber van de Vlaamse oorlogsschepen, leverde flink werk met zijn mannen. Schepenen van het Vrije en van Brugge confereerden op 10 maart 1523 “nopende den drie Franssche scepen met wynen ende andere goedinghen, die Gheeraerdt Stragiers capiteyn met zynen scepen van Vlaanderen ghenomen ende ter Sluus inghebrocht hadde”. Drie dagen later reisden twee schepenen naar Sluis “omme te viseterene end inventarierene tgoet, wesende inde voornoemde drie Franssche scepen” (41).

Daarna werden schepen opgebracht die poogden. wapens voor de vijand te vervoeren. Het Vrije en Brugge bespraken op 17 maart het lot “van eeneghe scepen, die ghearresteert waren, om dat zy artillerye ghecocht hadden, in meeninghen die te voerene naer Garnyset, zomen zeyde” (42), en op 15 april spraken ze “nopende zekere scepe toebehoorende eenen Schotte, byden capitain Gheeraerdt Stragiers ghearresteert” (43).

Men wilde de Franse schepen en hun bemanning, tegen een losprijs vrij laten. Blijkbaar hadden Engelse oorlogsschepen deelgenomen aan het kapen van de vijandelijke schepen. Er ontstond immers ruzie met de Engelsen aangaande het rantsoen van de Fransen. Het Vrije en Brugge confereerden van 23 tot 25 april over de kwestie “vanden rendsoeyen van zekeren ghevanghenen Franssoysen ende van eeneghen differenten jeghes den capiteyn vanden scepen vanden Inghelschen” (44), en op 4 mei spraken ze “nopende de provisie van zekeren scepen daeranne de capitainen van Inghelandt ende Vlaenderen elc recht pretendeerden’ (45)

Daarna pakten de zeesteden de rekening van de vloot over het voorbije jaar aan. Afgevaardigden van het Vrije, van Brugge, Nieuwpoort, Duinkerke en Oostende vergaderden van 21 tot 24 juni “omme de smaldelinghe [= verdeling] vanden XXVIIIM [= 28.000] guldenen omme tuutreeden [= uitrusting voorzien] ende onderhout vanden scepen metgaders vanden butinghe [= ruiling] ende convoyghelde [= belasting op het begeleiden met oorlogschepen] vanden haringhe al vander zomere ende jaere tweeentwintich te doene” (46). Brugge en het Vrije onderzochten op 22 juli nogmaals de rekening “vanden onderhoude vanden scepen van oorloghe in Vlaenderen uutghesonden inden zomer van  XVcXXII [= 1522]” (47).

De steden Duinkerke, Nieuwpoort en Oostende wensten de voorzorgen voor het komende haringseizoen tijdig te nemen. Hun afgezanten spraken op 6 juli met het Vrije “nopende den scepen, byden Leden ter bewaernesse van den coste onderhouden, ende den convoyscepen diemen uutzenden zoude metten visschers die ten haringhe varen” (48), en op 10 juli drongen ze nogmaals aan in de kwestie “nopende den uutreedene van zekeren convoyscepen ten haringhe” (49).

Brugge en het Vrije lieten het onderhoud van de Vlaamse oorlogsvloot niet los. Beide instanties vergaderden op 26 juli “up taffaire vanden scepen van oorloghen, ende zonderlinghe omme te visiterene de minute vander rekeninghen vanden costen vanden zelven scepen van zes maenden verschenen den laetsten van maerte laesleden”, en op 5 augustus om na te aan, “waermen ghezellen zoude mueghen ghecrighen, omme te stellene upde scepen van oorloghen” (50).

Ondertussen naderde vanuit het zuiden opnieuw een ernstige bedreiging voor de rust en de veiligheid van de bewoners van het Brugse Vrije. Drieduizend Duitse soldaten marcheerden in juni van het Franse front naar Zeeland. Omstreeks half juni bereikten ze Leffinge. Deze parochie leverde voor 75 pond. Parisis levensmiddelen “den IIIM Duutsche knechten,  te Leffinghe lydende, als zy naer der Nieuwen havene trocken” (51).

Op 21 juni kreeg het regiment voedsel en onderdak te St.-Kruis bij Brugge. De Duitsers trokken vervolgens naar Nieuwerhaven, waar een herbergier hen eten en drinken bezorgde (52). Het Vrije organizeerde en bekostigde de ganse overtocht, die in de laatste dagen van juni plaats vond. Meer dan twintig boten werden gehuurd.

De ontvanger betaalde 8 pond 8 schell. parisis “den stierlieden van zeven boots vander Sluus, toebehoorende den Brunen Cruce ende Nood Gods, die de voorseide IIIM knechten hebben helpen overstellen van Oostburch met achtien mannen”; 24 pond parisis aan M. Loonis, Jakob Legiers en andere Sluizenaren, “die ghevoert hadden met viere huen de voornoemde IIIM knechten vander Nieuwer Havene naer Zeelandt” (53); 1 pond 16 schell. parisis “den scippere vanden bierscepe, van dat hy twee hondert knechten overvoerde”; 10 pond 16 schell, parisis “voor drie huen ende drie booten, die vanden knechten in Zeelandt voerden”; 7 pond 4 schell. parisis “noch viere scepen van Biervliet, die ooc volc overvoerden”; 3 pond parisis aan Adriaen Scoenmakers en zijn gezellen, “van dat zy zekere ruters van oorloghen over voerden ter Nieuwer havene, mids dat zy bovendien noch overvoerden zekere peerden den voorseiden ruuters toebehoorende” (54).

Ook in 1524 ging de oorlog ter zee verder. In maart lukte het de Vlaamse vloot opnieuw een paar Franse oorlogsschepen te bemachtigen. Daarna moest het lot van deze vaartuigen en hun bemanning bepaald worden. Het Vrije sprak op 9 maart met Brugge “ende capiteyn vanden scepen van oorloghen nopende zekere scepen den Franssoysen ghenomen”, en op 12 maart nogmaals met Brugge “nopende zekere scepen van oorloghen uut Vrackerycke, ghearresteert byden scepen van oorloghen van die van Vlaenderen” (55).

In 1525 aanvaardde de koning van Frankrijk een wapenbestand. Toch verlangden de Vlaamse vissers zekerheid nopens het komende haringseizoen. De Vier Leden van Vlaanderen gingen na, op 25 juli, “hoe vele scepen van oorloghen dat men alsnoch zal moeten onderhouden ter bewaernesse vanden frontieren, ende hoe vele convoyscepen datmen houden zal metten ghuenen die corts varen zullen ten harincvanghe, thuerlieder bescermenesse ende preservacie vanden pillaigen [= plundering] die up de zee, alzoot te presumerene doet, noch wat tyts ghebueren zullen niet teghenstaende dabstinencie [= afwezigheid] van oorloghen, alsnu wesende tusschen der k. m. [= Keizerlijke Majesteit] ende den coninc van Vranckerycke” (56).

Midden de strubbelingen met de Fransen op zee maakten enkele schepen van Oosterlingen zich schuldig aan een niet nader bepaalde overtreding. Ze werden na een vonnis van de admiraliteit in beslag genomen. Het Vrije en Brugge bespraken op 3 december 1525 dit vonnis geveld “by mynen heere den admirael van der zee, ende den capitein vanden scepen van oorloghe, by den Vier leden slands van Vlaenderen uutghereet”. De uitspraak bepaalde dat de bedoelde schepen, “by den capitain ghenomen, ghebrocht zouden wesen ter Vere ofte in andere zekere havene” (57) .

_________________________________________________________

Nota‘s

  1. St. Br. Rek. 1507-08, f° 60 v°
  2. Reg. Vrije nr. 259, Rek. 1519-20, f° 38 r°
  3. St. B.r Rek. 1518-19, f° 106 v°
  4. Reg. Vrije Rek. 1520-21, f° 29 r°
  5. idem, idem, f° 29 v°
  6. idem, idem, f° 29 v°
  7. idem, idem, f° 23 v°
  8. idem, idem, f° 31 v°
  9. idem, idem, f° 32 r°
  10. idem, Rek. 1521-22, f° 20 v°
  11. Buis of Haringbuize = schip speciaal uitgerust voor de haringvangst.
  12. Reg. Vrije nr. 261, Rek 1521-22, f° 20 v°
  13. idem nr. 262, Rek. 1522-23, f°89 r°
  14. idem, idem, f° 89 r°
  15. idem, idem, f° 90 r°
    15 bis.  idem, idem, f° 102 r°
  1. idem, idem, f° 90 v°
  2. idem, idem, f° 101 r°
  3. idem, idem, f° 91 r° 39. Reg. Vrije 262, Rek. 1522-23, f° 107 v°
  4. idem, idem, f° 91 r° 40. Idem, idem, f° 107 v°
  5. idem, idem, f° 101 r° 41. Idem, idem, f° 92 v°
  6. idem, idem, f° 91 r° 42. Idem, idem, f° 92 v°
  7. idem, idem, f° 91 v°         43. Idem, idem, f° 93 r°
  8. idem, idem, f° 91 v° 44. Idem, idem, f° 93 r°
  9. idem, idem, f° 91 v° 45. Idem, idem, f° 97 v°
  10. idem, idem, f° 91 V° 46. Idem, idem, f° 93 v°
  11. idem, idem, f° 107 r° 47. idem, idem, f° 94 r°
  12. idem, idem, f° 92 r° 48. idem, idem, f° 31 v°
  13. Verwijs en Verdam: Huede of hoede = klein vrachtschip.
  14. Reg. Vrije Rek 1522-23, f° 107 v° 49. idem, idem, f° 94 r°
  15. idem, idem, f° 96 v° 50. idem, idem, f° 94 r°
  16. idem, idem, f° 107 r° 51. idem, idem, f° 105 v°
  17. idem, idem, f° 99 v° 52. idem, idem, f° 105 v°
  18. idem, idem, f° 92 r° 53. idem, idem, f° 106 v°
  19. idem, idem, f° 92 r° 54. idem, idem, f° 106 v°
  20. idem, idem, f° 95 v° 55. idem, nr. 263, Rek. 1523-24, f° 101 v°
  21. idem, idem, f° 99 v° 56. idem, nr. 264, Rek. 1524-25, f° 110 r°
  22. idem, idem, f° 107 r° 57. Idem, nr. 265, Rek. 1525-26, f° 35 r°
  23. Vloedmark = vloedgrens, grens van het hoog water; andere schrijfwijzen zijn “vloeymarckt”, “vloetmarkt’ verlengd met een “t” zoals Heist en Doest.

------------------0000000000000------------------

De verdediging van de kust van Noord-Vlaanderen vanaf 1300 (Deel 4)

Maurits Coornaert

Rond de poldertorens
1970
03
090-109
Achiel Calus
2023-06-19 14:38:19