De Waegemaeckerije te Platheule, 1706-1789

Firmin Roose

Wat een garagist of een carrossier betekent voor de hedendaagse burger, dat was de wagenmaker voor onze voorouders. Geen wonder dus dat elk dorp er één of meerdere wagenmakerijen op nahield. Voor een goeie vakman was er altijd wel iets te doen: waren er geen wielen of wagens te herstellen, dan verrichtte de wagenmaker andere kwarweitjes, waarbij hout te pas kwam. Noemde de pastoor van Damme de man niet “faber lignarius” (=schrijnwerker)?

Hieronder stellen wij U de wagenmakers voor van Platheule, tussen Damme en Lapscheure, en meer bepaald Jan-Frans Sette, die er het bedrijf op gang hield van 1760 tot 1788. Wij delen ons werkje in als volgt:

I. Genealogische nota’s

  1. A Isabella Cabooter
  2. B Pieter Bosseur
  3. C Jan-Frans Sette x a) Is. Cabooter,b) M-A de Wulf, c) B. vande Moere
  4. D Nog afstammelingen?

II. De Wagenmakerij

  1. A Situering: ligging en uitzicht
  2. B Eigenaars en uitbaters
  3. C Inboedel van de woning: in 1782 en in 1786
  4. D Inboedel van de Wagenmakerij

III. Nota’s

IV. Bronnen

1. Genealogische nota’s

A Isabella Cabooter

Centraal in de geschiedenis van de wagenmakerij te Platheule (1) staat Isabella-Theresia Cabooter, afkomstig van Moerkerke. Maar vader Marijn was een zoon van de grote Gillis Cabooter, stamvader van het gelijknamige geslacht. Gillis overleed op 14 februari 1727 te Vijvekapelle in de herberg “De Swaene”, nadat hij een groot deel van zijn leven als pachter op Burkel te Maldegem gesleten had (2).

De man was driemaal gehuwd en verwekte in totaal 19 kinderen. Vijf dagen voor zijn dood werd het 19e geboren en dan was Gilles waarschijnlijk al over de 70!

Zijn vierde kind, tevens tweede zoon, was Marijn, te Moerkerke op 9 april 1698 geboren en daar met de weduwe Georgia van Houcke op 17 aug 1721 gehuwd; hij is daar overleden op 31 maart 1729, 31 jaar oud. Isabella was zijn enige dochter; haar moeder was trouwens al 41 jaar, toen zij op 20 mei 1722 aan Isabella het leven schonk. Amper 10 jaar oud, stond het meisje als weeskind alleen op de wereld (3). Niet te verwonderen dus dat zij er nog 20 moest worden, wanneer zij met Pieter Bosseur voor het altaar stond. Deze Isabella Cabooter is het, die gedurende 50 jaar, met haar twee opeenvolgende echtgenoten, de wagenmakerij zou uitbaten.

B Pieter Bosseur

Pieter was van Oostkamp. Op 5 oktober 1714 was hij er het gezin Jakob Bosseur en Catharina de Deijne komen aandikken. Op welke manier hij te Damme verzeild geraakte, weten wij niet; maar we stellen vast dat hij er in sept 1741 de wagenmakerij van Mauritius de Pover overnam. Op 6 mei 1742 trouwde hij te Damme met I. Cabooter en reeds in februari 1743 was er een kleine Pieternelle bijgekomen. Nog 10 kinderen zouden er het kroost komen vergroten, onder wie 4 zoons.

Op 9 juni 1760 was Pieters liedje uit en twee dagen later werd hij met een derde-klasse-dienst teraardebesteld. Zes kinderen in leven, dat was een beetje veel voor een vrouw alleen, vooral daar zij ook nog "de herberghe ende waegemaekerije" mocht laten draaien. Dies wierp zij het op een akkoordje met Jan-Frans Sette...

Kinderen:
  • Petronella-Jacoba       °Damme 22 februari 1743
  • Petrus-Jacobus           ° Damme 14 september 1744
  • Joanna-Maria-Cornelia         ° Damme 30 maart 1746
  • Joannes-Franciscus     ° Damme 11 september 1747
  • Bernardus-Joannes-Jacobus ° Damme 18 september 1748
  • Juduca-Antonia                   ° Damme 16 januari 1751
  • Anna-Maria                        ° Damme 14 september 1752
  • Rosalia-Francisca                ° Damme 14 november 1754
  • Isabella-Clara                     ° Damme 14 januari 1756
  • Joannes                            ° Damme 17 augustus 1757
  • joanna-Cornelia                  ° Damme 17 augustus 1757

C. Jan-Frans Sette

1. X Isabella Cabooter:

Joannes-Franciscus Sette werd te Ingelmunster geboren op 4 december 1732. Toen hij goed 6 jaar was, verloor de jongen zijn beide ouders: Roeland Setto overleed er op 11 juni 1739 en Maria-Theresia de Laere een maand nadien, op 18 juli.

Hoe de jongen te Damme, zo ver van zijn geboortestreek, terecht gekomen is, zal ook wel een raadsel blijven. Familieleden heeft hij er waarschijnlijk niet gehad: de Settes en de de Laeres vonden wij in heel de Polderstreek niet. Is hij wellicht als weesjongen naar het noorden afgezakt en er knecht geworden bij Pieter Bosseur? Wij hebben er het gissen naar.

Op 25 november 1760, vijf maanden na Bosseurs dood, trouwde Jan Sette te Damme met Isabella Cabooter. Een zekere Panteleone Sette was getuige. Kindereren werden er niet geboren, de vrouw was ook de 40 nabij en zij had reeds 11 Bosseurkens ter wereld gebracht. Isabella overleed op 3 februari 1772; zij zou haar 50e verjaardag niet meer vieren.

2. X Maria-Anna de Wulf:

Jan-Frans bleef niet bij de pakken zitten en sloeg de 23-jarige Maria-Anna, dochter van Jan de Wulf en Isabella Rotsaert, aan de haak. Zijn stiefzoon, Pieter Bosseur, en hààr stiefvader, Vincent Nobis, traden aan als getuigen van dit huwelijk op 2 juni 1772. Maria-Anna bezweek 10 jaar later aan de gevolgen van een moeilijk kinderbed (4). Jan-Frans had nochtans “J.B. Ghuijs, meester-chirurgyn tot Moerkerke” laten komen en hem met 10 sch. 8 gr. vergoed “over gedaene visiten en leveringe van medecijnen aende overledene in haere doodziekte gedaen”.

Maria-Anna kreeg een derde-klasse-dienst en Jan Frans heeft daaarvoor “betaelt aen Joannes de Bel, coster tot Damme, de somme van 2-5-10 gr. courant, dit over het Regt pastor, onderpastor, coster, roedraeger, organist, blaezer, choraelen, grafmaeken, klokluijden en leveringe van twee ponden en half wasch”. Eerlijk gezegd, die koster gaf tenminste waar voor zijn geld!

Kinderen:
  • Isabella-Francisca       ° Damme 15 maart 1773
  • Judoca-Anastasie        ° Damme 9 januari 1775
  • Joannes-Franciscus     ° Damme12 april 1777
  • Francisca-Jacoba        ° Damme 28 oktober 1779
  • Martha-Jacoba           ° Damme 22 maart 1782

5. X Barbara-Francisca vande Moere:

En zo zat Jan-Frans Sette voor de tweede keer, maar nu met 5 kinderen, onder wie een baby van 10 dagen, als weduwnaar. Twee maanden na de uitvaart van Marianne was de zaak geklonken, en vond hij de 21-jarige Barbara vande Moere bereid wel en wee met hem te delen. Zij was van Lapscheure (5) en zij trouwde er op 2 juni 1762 met de toelating van haar moeder, Anna-Maria Houtermans (6) en van haar voogden. Pas vijf jaar later werd een zoon geboren. Het jaar daarop, op 5 december 1788, legde Jan Sette voorgoed het hoofd neer, na heel wat financiële strubbelingen, die wij in een volgende bijdrage nader zullen belichten (7).

Kind:

Franciscus-Xaverius    ° Damme 16 november 1787

D Nog afstammelingen?

1. Bosseur

Het is best mogelijk dat er in de omgeving van Damme nog afstammelingen van Pieter Bosseur en Isabella Cabooter rondlopen, want twee van hun zonen waren gehuwd en hadden elk een sliert kinderen.

a/- Pieter-Jacob de jongere is ergens gehuwd met Dymphina van Etten “ex Gouda Thergoviae Hollandiae”(8). Het huwelijk werd noch te Dame, noch te Lapscheure ingezegend, maar hun eerste 9 kinderen werden te Damme geboren. Eigenaardig is het wel dat Jan Sette peter was van het eerste kind, maar dat Isabella Cabooter, Pieters eigen moeder, van geen enkel kind meter is geweest. Was zij wellicht door een slepende ziekte of door een lichaamsgebrek hiertoe verhinderd?

Daar Pieter ook “faber Lignarius” ofte timmerman was, is de kans groot dat hij bij zijn stiefvader is blijven werken. Na diens derde huwelijk echter, omstreeks 1782, duikt het gezin Bosseur-van Etten te Oostkerke op, waar nog 3 kinderen het dozijn komen volledig maken en waar Dumphina op 30 maart 1800 overleedt. Pieter was toen 56 en voelde zich nog fit genoeg om het met de 26-jarige Joanna Sanna de Zutter aan te pakken en er kwam warempel nog een nageslacht bij ook! Verscheidene van zijn kinderen waren reeds getrouwd als de plichtsgetrouwe man nog steeds ijverig nieuwe Bosseurtjes verwekte: zijn oudste dochter was er 44, toen haar jonge stiefmoeder nog een tweeling ter wereld bracht! Wat er uiteindelijk van de Bosseurs geworden is, hebben wij niet verder nagepluisd, maar na 1810 schijnt de familie ook van Oostkerke verdwenen te zijn.

Kinderen: 1ste huw.
  • Joanna-Francisca                °Damme 4 september 1766
  • Christina-Coleta          °Damme 16 maart 1768
  • Ferdinandus-Franciscus °Dame 18 december 1769
  • Anna-Cornelia            °Dame 7 december 1770
  • Isabella-Therisia         °Damme 22 mei 1772
  • Francisca-Jacoba        °Dame 12 april 1774
  • Cecilia-Eugenia           °Damme 16 mei 1776
  • Joannes-Albertus        °Damme 9 december 1778
  • Petrus-Octavianus       °Damme 22 maart 1781
  • Lambertus                 °Oostkerke 12 april 1783
  • Joannes                     °Oostkerke 24 sept 1786
  • Ferdinandus-Franciscus °Oostkerke 2 mei 1788
Kinderen: 2° huw.
  • Cecilia-Franaisca                 °Oostkerke 5 dec 1803
  • Pieter Jacobus            °Oostkerke 7 mei 1805
  • Joanna                      °Oostkerke 30 nov 1808
  • Benedictus-Quintinus   °Oostkerke 21 maart 1810
  • Sophia                      °Oostkerke 21 maart 1810
b/- Beernaerd

Van Beernaerd weten we niet zoveel. Hij trouwde op 6 juli 1776 te Lapscheure met Jacoba Allemeersch uit Moerkerke. Zijn eerste vrouw, Isabella van Poucke, was er kort te voren op 58-jarige leeftijd met de hoogste dienst begraven. Wat de man voor de kost uitvoerde, weten wij niet, maar dat hij er bij falliet ging en hierdoor zijn stiefvader lelijk in nesten stak, weten wij des te beter! (7)

Na 1795 vonden wij van bern noch van zijn kinderen enig spoor in de onderzochte gemeenten terug.

Kinderen

Joanna-Cornelia          ° Lapscheure 12 december 1776

Joannes                     ° Lapscheure 6 april 1778

Andreas                    ° Lapscheure 5 december 1779

Henrica                     ° Lapscheure 19 maart 1782

Jacoba-Francisca        ° Lapscheure 9 maart 1784

Benedictus-Cornelius   ° Lapscheure 1 maart 1787

Anna-Maria                ° Lapscheure 13 januari 1791

Petrus-Joannes           ° Lapscheure 25 november 1792

Bernardus-Franciscus ° Lapscheure 17 mei 1795

2. Sette : Bij de Settes is er in 1794 iets tragisch gebeurd: 4 doden op enkele maanden tijd, als slachtoffers van een of andere besmettelijke ziekte.

“Ob morbum contasiosum” schrijft de pastoor van Lapscheure (9). Isabella Sette overleed te Damme op 24 mei (21 jaar) en haar zuster Judoca op 10 september (19 jaar). De kleine Frans stierf op 6 september te Lapscheure (7 jaar) en zijn moeder, Barbara vande Moere, volgde hem op 12 september (33 jaar).

De zoon Jan-Frans was landbouwersknecht en huwde op 25 augustus 1795 te Oostkerke met toestemming van zijn voogd: hij was pas 16 jaar en zijn vrouw, Isabella Rutsaert, was er 27. Zij kregen er spoedig 2 zoontjes (Joseph op 6 juli 1797 en Jan-Frans op 21 april 1801) en zij verlieten dan de gemeente. Zijn er nog Settes van dit gezin overgebleven? Wij vonden er géén meer in de omtrek; wat nog niet wil zeggen dat er geen waren. Opzoekingen terzake worden wel enigszins bemoeilijkt door het feit dat Jan-Frans te Oostkerke trouwde als “Cette” en dat zijn kinderen er als “Zette” ingeboekt werden. In december 1829 werd er te Brugge een Frans Sette geboren, maar bij nader onderzoek bleek zijn vader, Louis, een “gepensionneerde militair” te zijn, die in 1793 te Izegem geboren was (10).

Een gelukje was het voor ons dat Francisca Sette in 1801 meter was van één van de zoontjes van haar broer, want zo vernamen wij dat zij als dagloonster haar kost te Vlissegen verdiende. Daar is zij dan op 12 mei 1812 met de schoenmaker Frans Pockelé in het huwelijk getreden.

Rond de kleine Martha hangt een raadsel. In het register van Damme staat haar overlijden ingeboekt op 19 augustus 1782 en zij was toen 5 maanden. Maar toen de Staat van Goed van haar moeder in 1786 opgemaakt werd, vermelde de griffier het kind als zijnde 3 1/2 jaar! Wij houden het bij de pastoor en veronderstellen dat de St. van G. wel degelijk in 1782 opgemaakt werd, maar pas in 1786 werd gepresenteerd, vanwege de reeds hoger geciteerde financiële strubbelingen (7).

2016 10 24 123923Huidige situatie : pijltje duidt de wagenmakerij aan

2016 10 24 124054

1. den Sluysschen Dyck 7. geleet van suyd over de Lieve
2. spiegelwegh 8. Platheule en de smisse
3. dreve Stampershoucke 9. hofstede van Sluysmeestere D’hont
4. waeterganck de Visscherie 10. herberge ende waegenmaekerye
5.-6. waeterganck 11. Lobbekens leen

II. De wagenmakerij

Ligging en Uitzicht

In de St van G. van Maria-Anna de Wulf (11) lezen wij dat Jan-Frans Sette op 31 december 1772 de doening afkocht van de kinderen Bosseur,en ze werd als volgt beschreven: “5 lynen 2 roeden lands met de huijsinge, daer op staende ende medegaende, bestaende in een woonhuijs, kamer, wagenmerije, scheure ende een boomgaerdeken, voor dezen deel geweest van eene meerdere partije lands, groot in 't geheele ter nombre van 40-2-2 R°, al gestaen ende gelegen binnen den ambachte van Oostkerke ende ter prochie van Sinte Catharine buijten Damme, onder het beloop der Wateringe van Stampershoucke”.

Bijgaande situatieplannetjes tonen duidelijk de ligging van de wagenmakerij aan. Daar het landschap, door het graven van de afleidingskanalen wijzigingen ondergaan heeft, hebben wij ook een stukje van de militaire stafkaart van 1946 laten afdrukken. Samen zijn die kaartjes duidelijker dan twee bladzijden tekst. Men kan zich afvragen wat die twee herbergen daar in die eenzame vlakte stonden te doen: van de Speghelswegh af was er geen enkele woning te bekennen, uitgezonderd de hofstede Stampershoucke, thans begraven in het Kanaal van Schipdonk. Aan de Platte Heule kwam men eerst bij de wagenmakerij, tevens herberg “De Croone”; wat verder, in de bocht van de “Sluysschen dijck”, was de smisse, “wylent herberghe de Platte Heule”; en tenslotte, tussen de Platte en de Stenen Heule, stond nog de molen met een kleine horstede er naast.

Ten westen van “De Croone” lag een stuk land, toebehorende aan de Distributie van Damme, en daar naast een ander stuk, “genaemt Lobbekensleen” (12)

Iets verder had men dan de Visscherie, een grote (nog bestaande) beek, die meest al buiten haar oevers was en zodoende een brede strook moeras vormde. Naar het oosten toe paalde de herberg-wagenmakerij aan “t landt van wylent Jor Joos Dublois”, in 1786 eigendom van Pieter D’Hont (13).

Toen men in januari 1835 de kadastrale plannen van de streek opmaakte, was de wagenmakerij een hofstede geworden, waarvan Amand Dullaert de gebruiker was. (14)

Tot voor een jaar of tien heeft Ko Dieryckx er geboerd en thans is Gerard Stroo er de uitbater van. Een ogenblik waren wij in twijfel, toen uit inlichtingen van bewoners uit de omgeving bleek, dat enkele maanden geleden, naast bedoelde hofstede een timmermanswinkel en herberg werd afgebroken om de plaats te ruimen voor een nieuwe villa. Bij nader onderzoek stelden wij evenwel vast dat dit huis in 1835 nog niet eens gebouwd was. Ten andere, de kelders van het huis Stroo zijn tot op heden nagenoeg ongewijzigd gebleven, sedert de hiernavolgende beschrijving ervan werd opgemaakt.

Hoe zag er op het einde van de 18e eeuw, zo’n plattelandse wagenmakerij en herberg, tevens woonhuis voor een gezin met een aantal kinderen, uit?

Door een toeval kregen wij de volledige beschrijving een merkwaardige detail opgave van alle onderdelen van de woning te Platheule in handen. Ze volgt hieronder, maar er dient vooraf aangestipt dat landmeter J.J. Rabaut of greffier N. Stochove, een paar keer overhoop gelegen hebben met de oriëntering, zodat het moeilijk op te maken valt of de keldertjes aan de noord- dan wel aan de zuidkant van het huis lagen. Steunende op de huidige ligging opteren wij voor de noordkant (14 bis).

“Articulo één: eerst en alvooren de nombre van 0-5-2 R° Lts, wesende hovinghe, gars ende boomgaert met drije fruytboomen daer opstaende/ streckende zuijt ende noordt, altusschen het landt, behoorende de Distributie van Damme aen de westzijde, het landt van Pieter D’Hont aen de oostzijde/ streckende metten noordthende aen de straete.

Articulo twee: voorts het woonhuijs streckende oost ende west, met de noordtzijde aen de voorseijde Santstraete/ wanof ten inkommen van oosten een werckhuijs met een houte deure ter Straete van noorden en een idem van zuijden/ en twee alfve houte casijngaeten ende een alf casijngat van oosten/ sonder vloer/ twee balcken, sonder solder/ het dack met gleije/ een deuregat in den houten weegh van westen, in den keucken kommende/ met nogh een houte slapstede ofte alccve in de noordtwesthouck/ ende het voorschreven werckhuijs is rondt omme in sijnen houten weegh.

Articulo drije: voorts den keucken, west daeraen, rondt omme in sijne meuren, uijtgenomen van oosten eenen houten weegh/ van zuijden een casijn van twee opgaende vensters in zijn glas/ daer nevens eene deure, met een kleijn viercante gat in den meur, nevens de deure/ den grondt bekleet met roode en blaeuwe gebroke tegels/ daer boven een solder met rebben, balckxkens ende plancken/ ende in den gezeijden keucken bevonden eene schauwe, jeghens den west meur, in steen, met eene steene pijpe en houte friese/ en nevens dito schauwe, in den noordtwesthouck een houtte koutgbedde/ ende in den anderen houck van dito schauwe een deuregat, leydende naer de Camer/ met nogh eene deuregat, leijdende naer het schotelhuijs, staende van zuijden den keucken, streckende oost ende west.

Articulo viere: voorts de pat van het huijs, gepaveijt met steen.

Articulo vijfve: voorts noordt daeraen een kleijn smal schotelwaschhuijs, streckende oost ende west/ den grondt geleijt met brijcken/ het dackxken in sijne roode pannen! in den oosthouck een houtte pompe, buijten, die geen waeter en geeft/ een houtten casijngat met houtten luijckvensters in den meur van zuijden/ende in den meur van oosten een idem/ staende rondt omme in sijne meuren, met een deure van westen in den meur tot het kelderken.

Articulo sesse: voorts west daeraen, ende van zuijden den keuckenmeur, met twee trappen, een kleijn smal kelderken/ gedeckt met gleije, op keperkens/ ende den grondt van brijken/ met een deure gat van oosten/ ende een van westen, leijdende nogh naer een kleijn smal kelderken/ ende is rondt onime in sijne meuren/ streckend3 oost ende west.

Articulo seven: voorts west daer aen een idem smal kelderken/ rondt omme in sijne meuren/ gedeckt met gleije/ met van noorden een kleijn houtte venstergat/ een deure van oosten ende een van zuijden, in de Camer kornmende/ streckende als vooren/ ende van westen daerinne bevonden twee gemaeckte wynbacken.

Articulo achte: zuijt daeraen, met twee trappen op, ende van westen de keuckene met twee trappen op, een viercante Kamer/ den grondt gepaveert met tegels, te weten, d’helft vande Kamer, naest het westen, in roode groote tegels, ende de wederhelft in roode en blaeuwe/ ende een casijngat in de meur van zuijden, met drije opengaende vensters, met een deuregat daer nevens/ ende daer boven solder in bart, met sijn rebben/ in deselve Camer eene schauwe ten oosten, in steen, besetli met sijne blaeuwe hollandtsche tegelkens, de pijpe geheel in steen tot boven daecke/ een koetse bedde in den noordtoosthouck, in hout/ ende eene idem deure, die in den keucken komt/ geheel de voorschreven Kamer rondt omme in sijne meuren, ende van westen blencit.

Articulo negen: voorts west daer aen eene schuere, met sijnen darsch vloer van oosten/ met eenen aerden vloer/ met sijne deuren van zuijden en noorden/ twee gebijnden, kepers en stroeijdack/ ende een deuregat van westen/ rondt omme in sijne houttene weeghen, gereserveert van oosten, synde meur/ ende een kleijn houtte venstergat, op de solder kommende/ met een ghescheet tot den dasvloer/ ende dito schuere streckt oost ende west/ ende west tot op de grondt van de Distributie van Damme, tot circa eene streckende roede.

Articulo thiene voorts boven de keucken ende Camer eene solder/ den vloer bardt ende de kappe in hout/ ende gedeckt langst den noordtcant met stroeij ende van zuijden met roode pannen in sijne moortele/ en drije gebinden, ieffers ende plaeten, gordingen/ ende van zuijden eenen houtten venster, die uytkomt in het midden vanden solder/ mitsgaders eene groote breede pijpe in steen, ten daecke uijtte/ ende van westen en oosten eenen meur/ op en op het werckhuijs eene koetse bedde, in den zuijdtoosthouck.

Articulo elfve: voorts van zuijden thuijs eene backeete, streckende oost ende west/ sonder vloer en solder/ het dack met roode pannen en ijffers, vier rebben/ een schauwpijpe ten oosthende, in steen, tot boven daecke/ ende den oven van oosten, vaute geheel in steen, met dadacken in pannen/ deuregat van noorden/ met een houtten venstergat daer nevens, ende idem van westcn in den meur/ alles rondt omme in sijne steene meuren.

Articulo tweifve: voorts west daer aen een stael, streckende oost ende west/ rondt omme in sijn bardt, ter reserve vanden oostcant/ met een houtte venstergat daerinne/ twee deure gaeten, het eene van noorden, ende het ander van zuijden/ vijf rebben, sonder solder/ het daeck gedeckt met roode pannen/ ende den grondt gecalzijt met calzijde steenen.

Articulo derthiene:voorts van zuijden de backheete twee swijns koten/ gescheet van beede met een houtte weegh/ eick een deuregat van zuijden/ de viercante kuijpe rondt omme in steen/ ende dat van oosten met eenen orduijnen back/ ende gedeckt met roode pannen.

Articulo veerthiene: voorts oost daeraen een privaet, onder het voorschreven pannedack/ rondt omme in steen/ de saete steen, ende den vloer in houdt/ van oosten den stael een soorte van een waeghekot, gedeckt met stroeij/ staende rondt omme bloodt op ses stijlen.

B Eigenaars en Uitbaters

1. Jan-Baptist fs Gijsbrecht Colve en Marie fa Niclaeys D’Herts zijn de oudste eigenaars van het stuk land, waarop de wagenmakerij stond, die wij konden opsporen.

Zij hadden twee kinderen: Ghijsebrecht en Catharine. Ghijsebrecht Colve overleed op 3 april 1647 als “Laet ten Lande vanden Vryen’. Hij was hoir feodaal van d lenen die hem van moederszijde toegekomen waren. Catharine, zijn zuster, was gehuwd met Mattheus fs Mattheus Botsaert, en zij overleed te Brugge op 1 mei 1638 (15). (Tussen haakjes, alle data uit dit deeltje “eigenaarstt komen uit St. van G.; zij werden niet op hun juistheid gekontroleerd en vergeleken met de data uit de parochieregisters. Het is dus mogelijk dat er tussen beide een klein verschil bestaat.)

Zo kwam Catherine-Marie Botsaert, dochter van Mattheus en Catharine Colve, in het bezit van o.m. de 40-2-2 R°, gelegen op St-Katharine buyten Damme, waarvan de grond van de wagenmakerij een onderdel was: 1/4 erfde zij van haar moeder, 1/4 verwierf zij “by uytcoop” van haar broer, en 2/4 erfde zij van haar oom “Ghijsebrecht Colve, van wijen zij hoir unijc is gheweest” (16).

Joncvrauwe Catharine-Marie Botsaert huwde te Brugge met Sr Philippe fs Jan de Mel op 25 september 1658. Het was een huwelijk met hindernissen, want haar voogd, Jr Jaecques D’Hoijenbrugge de Duras, advokaat te Gent, weigerde haar pertinent de toelating om redenen, die hij alleen beweerde te kennen. Philippe de Mel was nochtans “Licentiaet in Beede Rechten” en kwam uit een aanzienlijk geslacht. Het werd een boeiende geschiedenis, die een “happy-end” kende: zij huwden toch en Catherine was voor haar huwelijkskontrrakt geassisteerd door o.m. een paar schepenen van Brugge, terwijl de pastoor van St-Walburga haar getuige was. Dus, allemaal groot volk! (17) Toen zij op 19 maart 1673 overleed, liet zij 9 kinderen achter. Het gezin woonde “inde Rechte Kerckstraete van Sint-Gillis, ande oostsyde van diere, ten voorhoofde op den Houtbrekersdam (Langrerei), met een viercante platse van lande, met een steenpit daerbinnen staende”. Wanneer D’Heer ende Meestere Philippe de Mel” op 27 december 1685 even eens het tijdelijke met het eeuwige verwisselde, waren er nog 7 dochters en één zoon in leven, Eén voor één vielen die af, zodat tenslotte nog enkel de dochter Marie als “Hoir unicq” overbleef (18).

Joccvrauwe Marie de Mel stierf op 15 november 1735 als “bejaerde doghter ende poortresse binnen de Stadt van Brugghe” en zij liet “geen broers of susters ofte kints kijnderen naer, soodat dese haere successie vervallen ende gesuccedeert is op alle haere collateraele erfgenamen”. De opsomming van die nichtjes en kozijntjes met hun familieverband beslaat zo maar een slordige 150 paginae van de Staat van Goed! (15) Mejoncvrauwe Beatrice de Bondij verkree op 7 juli 1736 “by subdivise vercavelinghe” enkele deeltjes van het grote stuk van 40-2-2 R . Zij was als kleindochter van hogergenoemde Jacques D’Hoijenbrugge de Duras in het sterfhuis “gerecht als hoir van ‘s moeders moeders moederlicke zijde’, nl. langs de zijde van de D’Herts. Een maand nadien, op 3 augustus 1736 liet zij drie percelen verkopen aan Mauritius de Pover, door toedoen van een zaakwaarnemer “Sr Carel Cnockaert fs Pieter en Joe Jacoba van Isacker, inwoonenden der stadt Brugghe”(19)

Van dit ogenblik af waren de eigenaars tevens de uitbaters van de wagenmakerij en de herberg.

2. De eerste uitbater, die wij in de rand van de Ommeloper vermeld vinden, is Jacob Hendricx. Hij kwam uit Stalhille en trouwde op zijn 36e te Damme met Jacoba Goderes. Men schreef toen 28 oktober 1706. Reeds het volgende jaar, op 5 april, ontviel hem zijn echtgenote. Jacob bleef verder de wagenmakerij uitbaten en stierf als weduwnaar zonder kinderen op 26 juli 1727. Hij was 58 jaar oud en hij werd met een middendienst teraardebesteld, wat op een zekere welstand wijst.

Was Jan Goens zijn hulpje? Wij weten het niet, maar het heeft er wel de schijn van, want de jongeman trouwde spoedig nadien, op 10 december 1727, met Eugenie de Bruyne en hij werd de nieuwe uitbater. Nadat hem in 1728 en 1730 een kind geboren werd (geboekt als Hoens!), blijkt Jan met zijn gezin de zaak verlaten te hebben, want wij vinden in de registers van Damme geen enkele akte meer van die familie.

In 1732 wordt het zaakje overgenomen door een zekere “Mauritius de Poivre, vrylaet onder den Ambachte van Oostkercke”. Hij was de zoon van Pieter en Pieternelle van Mullem, en hij kwam van Koekalare. Te Damme huwde hij op 31 augustus 1732 met Janneken fa Jan D’hondt en Joosynken Manton. Op 3 augustus 1736 (19) kon Mauritius “ten stocke van Sr Jan Cools, één vande drye gesworen stookhouders van de Stadt Brugge” het goed in eigendom verwerven voor 33 p. 3 sch. 11 groten. Met de “stockhouders-costen” kwam dit op ongeveer 40 ponden wisselgeld, die hij ontleende aan hogergenoemde Carel Cnockaert. De renten werden berekend “den penninck twintigh”, wat heel schappelijk was (20).

In totaal kocht hij 3-0-22 R°, onderverdeeld “in drye partykens”: G 0-1-2 R°, gebruikt door Laureyns van Torre; 0 1-1-0 R°, die hij zelf gebruikte; en 0 1- 1-20 R°, waarvan Jan de Pauw de gebruiker was. Dit laatste stuk zou Mauritius reeds op 6 december 1738 aan de gebruiker van de hand doen (21).

Waarschijnlijk was Mauritius verder gesprongen dan zijn stok lang was, want hij had op 30 maart 1734 reeds 70 d. gr. vlaams ontleend ‘den penninck sesthiene” aan Pieter de Bryne. Als “borghe” voor deze lening trad “Pieter de Pover tot Couckelaere”, Mauritius’ vader, aan. Bracht de wagenmakerij genoeg op om al die interesten te betalen? Wij twijfelen er aan, want op 12 januari 1741 (22) legde Pieter de Bruyne “Clachte” neer tegen de slechte betaler: “suppliant is selfs beducht van naermaels geene recouvre te sullen vinden”. Mauritius moest onmiddellijk betalen, zo niet werden zijn bezittingen te Damme en te Koekelare verkocht. Noch hij, noch zijn stiefvader Lieven de Vreese die met de weduwe van Pieter de Pover hertrouwd was en de “borghe” overgenomen had bezaten genoag om aan de Bruynes gewettigde eisen te voldoen. En dus op 30 september 1741 (23) gaf Mauritius de Pover “halm ende wettelicke gifte” (2,) aan Pieter Bosseur “laat onder den Ambachte ende Feerlijckhede van Oostcamp” die de doening voor 85 pond vlaams wisselgeld overnam. Ook Bosseur bezat dit geld niet, maar hij ontieende de som aan ,,Jor Leopoldus de Tollenaere, heere van Ronsevalle, Wijckhijs etc, Schepen van desen Lande”. Wat er verder met Mauritius gebeurde, vonden wij niet, maar zijn weduwe overleed te Damme in 1770 en in 1780 trouwde er een Pieter-Jacob de Foyer met Icnna-Maria Peckelbeen.

Hij was eveneens “faber aurigarius” (27).

Die 85 pond werden nooit afbetaald, want toen de kinderen Bosseur hun eigendom “op den twelfsten february 1771 publicquelijck ende alahaulche (bij opbod) in de belle der Stadt Brugghe” lieten verkopen, kocht Jan-Frans Sette het af, samen met de schuld; m.a.w. hij nam de lening van 85 pond bij dezelfde schuldeisers op zich, ontlastte daardoor de kinderen Bosseur en werd de nieuwe eigenaar van “het woonhuijs, wesende herberghe, genaemt de Kroone, als wesende eene waegenmaeckerije bestaende in huysinghe, scheure ende stallinghen”, evenals van de G 1-2-2 R° “wesende hovinghe, gars ende boomgaert, met drije fruijtboomen daer op staende” (25).

Kort na Jan Settes afsterven, in maart 1789, nam Jan van Houtte zijn intrek in “de Croone”. Maar over de omstandigheden waarin dit gebeurde, zullen wij in een afonderlijke bijdrage het fijne vertellen (7).

2016 10 24 124121Platheule met de Wagenmakerij “De Croone” en de verdwenen molen
Door R. Aerts en Ch Qilliodts (1805)

C Inboedel van de woning.

a/: Maria-Anna de Wulf overleed op 2 april 1782 als “Lateresse vanden Lande vanden Vryen uyt hoofde vanden besitter, haeren naergelaeten man”. Pieter Sette en Pieter le Wulf, “broeders van vollen bedde” van beide echtelingen, werden als voogden van haar kinderen aangesteld. Twee weken later maakte Jan vande Moere, als gezworen prijzer, de schatting van de inboedel, wij beperken ons tot de meest sprekende onderdelen van de prijsie.

Dat de keuken terzelfdertijd gelagzaal was, blijkt o.m. uit de inhoud er van: “een ijser snuijter, eene kopere lampe, 54 ponden thinnewerk, 3 steene stoopkannen, ses enkel kannen, 2 pinten, 4 glaesen pinten, 22 wijn- en bierglaesen, twee lepelbardels, 20 staelen vorketten en een strijkijser met zyn bouten”..

De “kamer” bevatte “eene kleerkasse, eene orologie, eenen spieghel, twee vlasheekels, 24 ponden thinnewerk en twee kandelaers”. Het huis had twee kelders.

In de ene noteerde de prijser “76 bottels met wyn, eenen stoop genever, 58 ijdel wijn bottels, twee steenen puilen, 3 kuijpen, een koelvat en 30 ponden boter en smout”; in de andere “een halve tonne vol bier en een biergantiere”.

Op de zolder stonden “15 vaten terwe, 6 vaten lijnzaad, 4 vaten rogge,een kasken met wat tabak, 2 vaten peerdeboonen, een stande met 80 panden vleesch en een ijzer thuijn (?)“. Samen met “8 zakken aardappels” die op het hof stonden, vormde dit een aanzienlijke voedselvoorraad. Vergeet niet dat de winter al voorbij was!

De veestapel omvatte “2 koeijen, één lam, 5 groote Swijns en 8 viggens”, terwijl op het hof wat hoenders rondliepen en “eenen korf bien en 4 ijdel korven” stonden. In de stal lagen, benevens “wat hooij ende strooij, alle de rollebolien”. Kunnen deze laatste in verband staan met “de thuijnen ende vermaeken rond den hove”? Wijzen ze misschien op het bestaan van een bolbaan?

Maria-Anna bezat ook enkele juwelen: “een keten, een kruijs, een slot, een knopring en een trouwring”, alles van goud. De Settes kochten de wijn voor hun herberg bij Pieter Matthijs junior te Brugge en het bier bij “Jwe Maria-Anna van Maldeghem, vidua Joseph Paternoster, brauwerighe in de brauwerije De Meirminne binnen de Stadt Brugghe”. Bij de eerste stonden ze met 16 p. 10 sch. 8 1/2 gr. in het krijt, bij de tweede met 20 p. 13 sch. Er waren ook enkele schuldenaars, samen voor 5 p. 3 sch.gr., ‘sooveele ten voorseijden dage van het scheijden der gemeensaemheijd t’ zijnen handboek debit waaren verscheijde persoonen over leveringe van Wagewerk”.

Aan het slot van de Staat gewaagde men toch nog van een batig saldo van 40 p. 1 sch. 7 gr. Was ‘t niet veel, ‘t waran toch “baeten”!

b/: Op 21 november 1786 werd de inboedel opnieuw ingeboekt, deze keer in verkorte vorm. Wij geven deze sunirniere beschrijving enkel als aanvulling van en als vergelijking met de voorgaande: “... Alvooren een huijs ende waegemaekerije, met het medegaende landt, voorts ten huijse ende have drije swijns, negenhondert busschen, blocken en faseel, twee hondert bonden hoij, t’sestigh sacken aerde eppelen, twalf boom bullen, alle met het waegemaeckers allam, inden keuken acht thinne taillioren, twee thinne commen, thinnen stoop, thinne canne, pluijme bedde met toebehoorten, drije tafels, ses stoelen, disch, vier steene stoopen, drije cannen, cooper haeker, vier lauwers, hangel, tange, schuppe, blaespijpe, inden camer, seven stoelen, gr. tange, tafel, banck, kleerkasse, bedde met toebehoorten, elf stuckx thin schotels en taillioren, twee commen, vijf lepels, staende horlogie met kasse, roerkeeren met toebehoorten, graen vat, drije seefvens, spae, een deel kleergoet, mitsgaders goude en selvere juweelen...

D. Inboedel van de Wagenmakerij.

Een wagenmaker bouwde niet alleen wagens en karren (27), hij vervaardigde eveneens boomezels, “pipegalen ende cordewaghens”, houten ploegen en eggen, “beirwagens”, aal- en waterpompen, ladders en zelfs doodkisten. Voituren of siezen werden gebouwd door zgn. “voituremakers”, meestal geëvolueerde zoons van wagenmakers, die later de eersten zouden zijn om carrosseriewerk voor auto’s aan te pakken.

Een wagen werd op 4 à 5 weken afgewerkt, een kar vergde 2 à 3 weken, telkens met twee man. Op een week kon men met 2 à 3 paar wielen klaar komen. In de meeste gevallen gebruikte men eik voor de “speken”, olm voor de “bussen en zanten”, canada en populier voor de bak, en eik voor de langwagen. Voor de overige delen werd met olm, eik, es, acacia of larix gewerkt. Een landbouwer, die zijn wagen goed verzorgde, kon er 25 jaar en meer gebruik van maken (28).

Wat hieronder volgt is de inboedel van de wagenmakerij te Platheule “van woorde tot woorde”, met de waarde van de verschillende onderdelen, zoals die in de St. v,G. staat. Daar het hier min of meer om voer voor specialisten gaat, achtten wij het overbodig uitleg te geven bij de onderscheiden stukken. Wie evenwel meer over die zaken wil weten, kan de bibliografie raadplegen, die wij achteraan bij de bronnen voegen.

“Den bezitter geeft te kennen dat hij op den XV april XVII° LXXXII door Cornelis de Calewe, meester wagen/maeker tot Middelburg in Vlaenderen, heeft laeten prijsen het wagenmaekersgereetschap ende halam, mitsgaders de gezaegde en ongezaegde hout waeren, ingevolge de presije door den gemelden wagemaeker gemaekt, ende door sijn sterfgeval, korts daernaer, en kan alhier maer geproduceert worden dezelve presije, gelijk hij die van sijn Eygen handschrift heeft ongeteekent ter voorseijde daete geformeert, wanof den inhoud is als voigd...

(De waarde is aangegeven in ponden, schellingen en deniers grooten) --

  • Alvooren alle beijtels, vijlen en schaeven, booren stca 1-17-6
  • item eenen schaefbank, met de rommelinge onder en boven, eenen bankhaek, saemen 1-3-4
  • item alle de avegeers en eenen gotedestel, saemen 1-7-0
  • item ses snijdmesmessen (sic), drij destels, twee beslag bijlen, met eene handzaege, mikke en rommelinge saemen 1-19-0
  • item eene boogzaege, vier bosse karten, haerm en schaer karte, treknagel zaeg haeken kliefhamer en rommelinge 0-15-6
  • item drij schoepers met eene kerfzaege 2-15-4
  • item een hoop rommelingen in den winckel en vijf snijdmessen 0-18-0
  • item een gemakt karrewiel, eenen draeij bank, met een hoop gemaekte voor, en karrespeeken (sic) 1-13-4
  • item eenen gewandreep, bosse karte, met eenen hoop rommelinge boven den winckel eenigte gemaekte rongen en haemschijnen, harnassen en rommelinge saemen 1-1-6
  • item eenen hoop afschobbelinge en rommelinge 2-5-6
  • Boven nog eenen anderen hoop rommelinge 0-10-6
  • item vijf geschrobde ploeg balken, acht koppels opper ende onder cashouten saemen 4-14-0
  • item vijf ploeg steerten met eenen hoop rommelinge, eene stelling zaege met werve peersen saemen 1-1-6
  • item ontrent de drij hondert gernaekte voor, en achter speeken, met een hondert dito gemaakte eegde tanden, saemen 3-10-0
  • item twee gespeekte waele wielen 0-10-0
  • item eenige ongemaekte ploeg voeten met rommelinge, met een waele wiel saemen 1-5-6
  • item eenen scheir reep met drij stukken boeken planken en schaelen saemen 0-17-6
  • item vijf gemaekte en ongemaekte vorke steerten met schaelen en rommelinge saemen 0-5-6
  • item twee waele ploeg balken, zeventhien geschrobde dito velgen, met eenige gemaekte speeken en rommelinge saemen 1-8-6
  • item twaelf achterdeelen, eenen hoop schaelen en vrakke deelen 1-5-0
  • item wat rommelinge boven 0-2-6
  • item sessenveertig ongeschrobde holmen en wulgen eegde balken 2-1-4
  • dito vijf paeren haermen met eenige stukken rommelinge 2-7-6
  • item eenen hoop schaelen van differente soorten, ider apart genomen 1-13-4
  • item zeven paeren opperhouten met twee eijken stukken om zeul hoofden en eegde scheen 3-6-0
  • item drij esschenboomkens, eersgaten, en spillen op het hof 2-10-0
  • item eenen hoop rommeling. 0-8-6
  • item acht ongemaekte lankwagens met eenige rommelinge 3-4-6
  • item twee appelaeren bullen met eenige stvijk eynden 1-10-0
  • item twee esschenboomkens 1-13-4
  • item een eijken bul met eenen eeschenboom met wat spillen en rommelinge saemen 3-13-4
  • item twee zaag stoelen, een gespeekt karre wiel met eenen hoop speekhout en rommelinge saemen 1-18-4
  • item eenen schaefbank, noor stoel en rommelinge, eene schrobzaege saemen 0-11-0
  • item twee slijpsteenen met haere toebehoorten 1-1-4
  • In de bakkeete item XXIII ongeschrobde ploeg balken in stukken 4-16-0
  • item eenen hoop eegde balken en asse stukken 3-3-4
  • item ontrent de drij hondert voet volge planken in de bakkeete 7-10-0
  • item ontrent de XVIII voor en agter blokken en eenige draeij plaeten 2-14-6
  • item vier paeren karresnakken met an er gezaegd hout 1-10-0
  • item een bul holme planken om moli bardels, twee hoene stukken, assen en plaeten 2-16-8
  • item eenen hoop rongen, strijk houten en rommelinge en schaeren 1-16-8
  • item achthien stuks ploeg balken 3-12-0

in den koeijstal vier paeren onder cas houten ongeschrobd 1-16-0

  • item sas koppels haerms ongeschrobd 2-0-0
  • item twintig stuks assen, een draeij plaete met een holmen stuk hout 3-10-6
  • item ontrent de hondert voet velge planken 2-10-0
  • nog idem twee stuks holmen hout om schijf loopen, twee stuks plaeten, twee idem blokke stukken 2-3-5
  • item een-en-twintig stuks holme ende wulge eegde balken 1-4-6
  • item drij stukken hout om blokken met nog negen holme eegde balk. 1-16-0
  • item eenen hoop rommelinge met eenige eersgaeten 0-9-6
  • nog een paer opperhouten op de pesse met eenige spuien 0-10-0

Somma van baeten 211-19-10 gr.
Voor deze uitgebreide prijsje ontving de prijser 10 schellingen.

III. Nota's

  1. Platheule: De Flou schrijft (deel 12, p 842): Son nom dérive d’un petit pont de bois, appelé en flamand HEULE, établi sur un ruisseau nommé “het Geleed”. hij ontleent die tekst aan een dokument uit 1818. Over het Geleed waren daar op korte afstand van elkaar, drie heulen (d.i. houten of stenen brugjes): de Hooge huele, de Platte huele en de Steenen huele.
  2. Lees over Gillis Cabooter en zijn nageslacht o.m. het artikel van W. Steeghers in Vlaamse Stam 1966 nr 2, p 115-127. Wij dienen evenwel aan te stippen dat de auteur op p. 120 wèl de geboorte en het overlijden van de zoon Marinus vermeldt, maar geen huwelijk, noch nageslacht.
  3. Georgia van Houcke overleed op 9 mei 1732 op 51-jarige leeftijd te Moerkerke. Wij was voorheen gehuwd geweest met Jan Eliane (1 juli 1706).
  4. Maria-Anna de Wulf overleed te Damme op 2 april 1782; nadat zij op 22 maart het leven had geschonken aan een dochtertje Martha.
  5. Zij werd er op 19 maart 1761 geboren en verloor haar vader, Jacobus vande Moere, op 16 september 1773.
  6. Wij troffen die familienaam in de onderscheiden akten nog aan als Hoetermans, Houterman, Outerman en Autermans.
  7. Over de financiële moeilijkheden, waarmede Jan-Fans Sette op het einde van zijn leven te kampen had, zullen wij handelen in een volgende bijdrage.
  8. In andere geboorteakten “ex Tergauwen in Hollandia”. Ook haar naam werd: Vanette, Van Nette, Van Hette, Zij was de dochter van Corneel van Etten en Joanna van Loen.
  9. De hele streek werd door de ziekte geteisterd; de meeste doden werden begraven op de dag van hun overlijden. Voor Lapscheure maakten wij volgend vergelijkend tabelletje op van de begrafenissen:
  1792 1793 1794 1795
over heel het jaar 26 27 49 25
in september 2 4 11 5
in oktober 1 5 10 2

 

  1. B. St. Brugge 1829, G nr 1321
  2. RA Brugge, St. v. G. Brugse Vrije, 3e reeks, nr 3151
  3. Lobbekensleen: een leenland te Damme (De Fou IX, 799) “op den zuytoosthouck vanden boogaert beoosten den casteele inde visscherie, mette oostzijde ande visscherie, ende es leen genaempt lobbekens leen” (1514, Ommeloper Stampershoucke f° 33)
  4. Wett. Pass. Br. Vrije, 77e reg. noort, p. 168-169.
  5. Kadastraal Plan Damme 1835, sectie B 14 bis. Wett. Pass. Er. Vrije 133e reg. noort, p 113-114
  6. St Ar Brugge: St.v.G. 2e reeks, nr 10114
  7. idem idem nr 367
  8. idem idem nr 2498
  9. idem idem nr 4146
  10. Wett. Pass. Br. Vrije, 78e reg. noort, p 113-114
  11. idem 78e p 116
  12. idem 80e p 106
  13. idem 82e p 81-82
  14. idem 83e p 51-52
  15. Verwijs en Verdam: “halm geven” = plechtig afstand doen van een verkocht, verpand of geschonken (meestal onroerend) goed. Naar een oud gebruik: een strohalm wegwerpen.
  16. De datum van deze verkoop komt uit het 133e reg. noort, p 114 v°, waar vermeldt wordt dat de verkoopakte gekoekt staat in het 107e reg. noort f° 52 r°. De akte uit dit laatste boek (nr 16175) beantwoordt echter niet aan deze vermelding. De St. v. G. van Maria-Anna de Wulf geeft als data van verkoop 31 dec. 1772 en 29 okt. 1773.
  17. 2e Reg. Noordt van Arresten, Klachten en Saeijsien. Er. Vrije nr 16955,p 19
  18. In de overlijdensakte van J-F Sette (1788) schrijft de pastoor dat de man “operarius aurigarius” was, alhoewel “wagenmaker” in het latijn eigenlijk “rotarius” is.
  19. Gegevens ontleend aan L. Schepens: “Over wagens, karren en wagenmakers”

. IV. Bronnen

  • De Parochierekeningen en/of de Registers van de Burg. Stand van Brugge, Damme, Ingelmunster, Koolkerke, Lapscheure, erkerke, Oostkamp, Oostkerke en Vlissegem.
  • Uit het Rijksarch Brugge:
  1. Staten van Goed Brugse Vrije, 3e reeks, nr 3151
  2. Wettelijke Passeeringen Brugsche Vrije, nrs 16145 (77e reg noort), 16146 (78e), 16148 (80e), 16150 (82e), 16151 (85e), 16201 (133e reg)
  3. Brugse Vrije: 2e reg. noordt van Arresten, Klachten en Saeijsien nr 16955
  4. Ommelooper St-Katharine buyten Damme, Fonds Jonckheere, nr 1203
  5. Watering Blankenberge, Portefeuille 8, kaarten nrs 736, 739, 743
  6. Kaarten Mastdagh, nrs 283, 284
  • Uit het Stadsarch Brugge: Staten van Goed, 2e reeks, nrs 367, 2461, 2498, 4146, 10114
  • Kadastraal plan van Damme 1835
  • Karel de Flou: Toponymisch Woordenboek
  • Verwijs en Verdam: Middelnederlandsch Woordenboek

Voor wie meer details wil kennen over wagens en wagenmakers in vroeger tijden, of uitleg verlangt van wagentermen en alaam, kunnen wij aanbevelen:

  • A. Bonnez: “De Boerenwagens van het Veurnse Houtland”, Album Viaene 1970, p 73-83
  • I. Schepens: “Over wagens, karren en wagenmakers”, Appeltjes van het Meetjesland 1962, p 230-241
  • L. Dendooven: “Aantekeningen over de Nieuw-Hazegraspolder te Knokke”, Lannoo Tielt 1968, p 169-175
  • M. Cafmeyer: “Karren en Wagens’, Biekorf 1964, nr 9, p 260-27 10
  • J. Vader: “De Wagenmakerij op Walcheren”, Arhem 1961
  • E. Goossens: “De Wagenmaker in het Nederlands Taalgebied”, Taal en Tonval 1967, p 95-120
  • J. Theuwissen: “Het Landbouw-voertuig in de Etnografie van de Kempen”. Dit laatste werk, dat pas in 1969 bij Standaard verscheen, geeft, naast prachtige foto’s en tekeningen:
  • p 89-246 : “Karren en Wagens”
  • p 247-305: “De Wagenmaker en zijn Bedrijf”
  • p 307-310: een uitgebreide bibliografie over het onderwerp.

Men kan het o.m. inzien in de Uitleenbiblioteek van de Brugse Stadsbiblioteek, onder nr 910.

De waegemaeckerije te Platheule, 1706-1789

Firmin Roose

Rond de poldertorens
1971
01
001-018
Eddy De Baere
2023-06-19 14:41:38