De verdediging van de kust Van Noord-Vlaanderen vanaf 1300 (deel 5)

Lic. Maurits Coornaert

13. Het tweede kwart van de XVIe Eeuw

De Vrede van Madrid bracht in 1526 het einde van de oorlog tegen Frankrijk. Onmiddellijk keek men uit om de oorlogsvloot af te schaffen. Het onderhouden van oorlogsschepen was voortaan toch een nutteloze last. Met het geld van de verkoop zouden de kapitein van de vloot en de onkosten van het genoemde proces voldaan worden. Het Vrije en Brugge spraken op 3 april 1526 "vanden upstellen vanden scepen van oorloghe, by die van Vlaenderen uutghereet, te vercoopene...te wetene wie men zoude zenden omme de pennynghen te lichtene ter Vere, by den appointemente van mynen heere den admirael onlancx ghegheven, alzo wel den capiteyn, als voor den costen vender processe, by hem ghedaen ieghens Jooris Smys ende zyne medepleghers Oosterlinghen (1).

Nadat Frans I in 1522 niet erin geslaagd was Hendrik VIII van Engeland aan de zijde van Frankrijk te scharen, toonde deze laatste zich in 1527 wel bereid tot een militair verbond met de Franse Koning tegen Karel V. Dit feit schiep onmiddellijk een gevaarlijke toestand voor de Vlaamse en andere zeevaarders. Omwille van deze moeilijke situatie verbood Keizer Karel op 5 maart 1528, dat enig schip, dat in een Vlaamse haven lag of aankwam, gedurende de maand maart zou uitvaren (2).

Waarschijnlijk is de verkoop van de Vlaamse oorlogsschepen ten gevolge van de internationale toestand niet doorgegaan. In elk geval had Duinkerke zijn bewapend schip behouden. Deze havenstad nam een uitstekende strategische positie in aan de ingang van het Kanaal, niet ver van de Normandische en van de Zuid-Engelse havens. De Duinkerkenaren lieten zich meer en meer gelden in de kaapvaart.

In 1530 was het oorlogsgeweld opnieuw wat geluwd. Op 20 februari 1530 kwam een Engelse schipper bij afgevaardigden van het Brugse Vrije en van Brugge onderhandelen over het deel, dat hij verlangde te hebben "an de baercke van Zandwyc ende tgoedt datter inne was, ten tyde als die in de zeede ghevonden was bi den capiteyn ende ghezellen van oorloghe, wezende tscip by die van Dunckercke toeghereet" (3).

De veiligheid op zee verbeterde nog toen Keizer Karel en zijn schoonbroer koning Kristiaan van Denemarken, weer goede vrienden geworden waren. Geen won­der dat men de Vlaamse oorlogsschepen opnieuw als een nutteloze last ging beschouwen. In februari 1531 stelde Gent voor "te vercoopene de scepen van oorloghe, by die van Vlaenderen tanderen tyden ghedaen up reen" (4).

Maar toen Karel V begon de Deense koning te steunen in diens strijd tegen de Oostzeesteden, traden deze laatsten op tegen de Vlaamse handelsschepen.

De Keizer meldde op 15 mei 1533 dat hij besloten had "een zeker ghetal van scepen ter oorlooghen toe te rusten". Aangezien "de voorseide scepen van oorlooghen noch niet reede noch veerdigh en zyn", gebood hij "dat hem niemandt en vervoordere ter zee oostwaerts te varen zo langhe dese crigh dueren zal". Het bleef toegelaten westwaarts te varen (5).

In 1535 kruisten weerom vijandelijke schepen voor het land. Het Vrije organizeerde de kustbewaking. Schepenen vertoefden op 29 mei te Middelkerke om opdracht te geven, "dat men zekere nachten waken zoude thuerlieder bewaernesse, mids datter nieumaren waren dat ter zee zomeghe lieden van oorloghen waren"; op 30 november bevalen ze te Heist "dat men waken zoude up de dunen van der zee" (6). De dreiging dreef voorbij. Maar in de Oostzee duurde de zeeoorlog voort. Karel V herhaalde op 12 februari 1534 en op 3 maart 1536 zijn verbod om oostwaarts te zeilen (7).

In 1536 hernamen Keizer Karel en Frans I de oorlog. De bewaking van de kust en de bescherming van de Vlaamse zeevaarders werd met meer ijver doorgezet. De keizer stak spoed achter de uitrusting van de oorlogsvloot. Ondertussen moesten de handelsschepen volgens de ordonnantie van 15 juni 1536 thuis blijven tot "ter tyt toe onse scepen von oorloghen, die iegewoordelick toe gereet wor­den", klaar zijn (8).

Het college van het Vrije ging op 10 april over tot het "distribueren van diversche sticken van artillerye den suppeosten vanden lande, wesende up coste van der zee, omme hemlieden te defenderene ieghens de Fransoisen". Op dezelfde dag handelde het met Brugge en "andre steden omtrent de zee, omme te wetene wat ende hoe vele scepen men zoude moeten uutreeden, omme de visscherie ende frontieren vanden lande te asseurerene" (9). Ook de stad Brugge spande zich in om de vissers te beschermen. Schepen Jakob Despaers en pensionaris Lenaert Casenbroot spraken op 28 juli te Gent met de Leden van Vlaanderen over het "uutreeden vanden scepen van convoye ende oirloghe dienende ter preservatie van de visscherie" (10).

Zodra de Vlamingen over enkele oorlogsschepen beschikten, gingen ze zelf tot het offensief over. Onder leiding van Geraart de Merckere teisterden ze de Normandische kust (11). 0m tegenaanvallen van de Fransen te voorkomen, werd opnieuw de kustwacht georganiseerd. De Heer van Praat, baljuw van het Brugse Vrije, reisde op 9 april 1537 van Sluis langs de kust naar Oostende, om overal de "waeke to stellen" (12).

De Vlamingen behaalden successen op zee. Het Vrije besprak op 24 juli "tvanghen van diversche ghesellen van oorloghen, die gheweest hadden up zeker scepen van oorloghen van Vranckerycke, dewelcke ghenomen hadde gheweest byden scepen van Vlaenderen" (13).

Korte tijd later ontstonden moeilijkheden met de bevelhebber van de Vlaamse oorlogsvloot. Deze gaf zijn "kapiteinschap" op. Het college van het Vrije vergaderde op 30 juli om te horen "wat de capiteyn vanden scepen van oorloghen zegghen wilde nopende tcapiteinscip vanden voorseyden scepen van oorloghen, en­de was in effecte t upgheven vanden zelve capiteinscepe" (14).

De kustwacht werd in oktober uitgebreid tot de sector van IJzendijke tot Nieuwpoort. Het Vrije betaalde aan de wakers in alle kustplaatsen 6 sch. par. per nacht. Bijzonder vermeld wordt Jakob Duvel, hoofdman van Heist, "van drie sticken engiens van Brugghe te Heys te doen bringhene, ende van stroo daermen up de dunen mede gheviert heeft, ende van waekene eermen de waeke eerstwaerf ommestelde, ende daer naer van vier mannen, die de wake ghehouden hebben elc achtien nachten". De kustwake duurde tot noveniber (15). Dan werd een wapenstilstand afgekondigd.

In het najaar van 1538 begon Karel V een grote vloot uit te rusten om ermede naar Spanje te zeilen. Om zoveel mogelijk schepen samen te krijgen, gaf hij op 27 november tijdelijk bevel "dat niemandt, van wat nacie, qualiteyt oft condicie hij zy, hem vervoordere te zeylen oost noch west" (16). De Heer van Boussu kreeg opdracht in Zeeland een "zekere ghetal van groote schepen" te verzamelen en uit te rusten. Hij kon echter niet genoeg bootslieden vinden, omdat veel schippers in het buitenland dienst namen.

He Keizer herhaalde zijn verbod op 13 februari 1539) omdat "eenighen hem vervoordert hebben tzeyle te geene, ende diversche andere hun noch daghelicx ghereet ende toemaken, in meeninghe tzeyle te gaene derwaerts hun goedtdynct, twelcke grootelicx verachtert onse anstaende reyse ende emprinse, die wy voor handen hebben, overmids wy naer onse wills niet ghenouch officiers ende bootsghezellen zee varende volck cryghen en connen, om ons te dienen up de schepen, die van onse weghen ende tot onsen dienste toeghereet worden in Hollant ende Zeelandt" (17).

In 1540 scheen de Vlaamse kust veilig te liggen. Brugge sprak in aug. met de andere drie Leden van Vlaanderen over de verkoop van de schepen, "den lande toebehoorende, ligghende in tZwin ter Sluus" (18). In november reisden afgevaardigden van de stad naar Sluus "omme te ziene oftmen de reste vanden cleenen casteele, die te brekene was, zoude moghen breken, ende of den afval den cost weerdich was" (19). Pensionaris Herman de Corte belastte zich daarna met het "brekene de reste vanden mueren vanden cleenen casteele ter Sluus, thien voeten leeghere dan die in novembre laetsleden waren, die de stede ghehouden was te brekene omme tvercryghen vanden schorre omtrent den selven casteele"(20) Dit was het einde van de Toren van Boergondie.

In 1542 hernamen de vijandelijkheden met Frankrijk. De gouverneur van Vlaanderen verorderde de kustwake en de uitrusting van oorlogsschepen. Schepenen van het Vrije voeren op 24 juni naar Kadzand om de nachtwacht op de dijken te organizeren (21). Naar aanleiding van de gevaarlijke toestand kwamen de Vier Leden op 15 juli samen. Ze besloten "uut te reedene drie scepen ende een cleen scipkin by vorme van een poste ter zee... ter assistentie ende verzekerthede van de visscherye ende harincvaert" (22). Enkele dagen later vergaderde het schepenkollege van het Vrije om, aangespoord door een brief van de gouverneur, "te denommerene eenen capiteyn vanden scepen van oorloghen, naer dat capiteyn Meene achter bleef ende den heere van Tetencourt hem excuseerde" (23).

In feite vroegen de kustgemeenten "acht scepen ter conduicte ende deffentie vander grooter visscherye". Gent opperde bezwaren tegen dit verzoek,  "ghemerct dat acht scepen te letter helpen zouden ieghens de groote menichte ende macht vanden vianden". De Gentenaars betoogden verder dat de uitrusting van de gevraagde acht schepen al het voorhanden zijnde geld zou opslorpen. Als gevolg daarvan besloot het Vrije op 29 juli de Keizer te vragen "dat men elckeen consenturen zoude te moghen vaerene ter zee ende exploictieren upde vyanden tzynen proffyte up zynen plucht ende annetieringhe" (24). Maar aangezien Brug­ge reeds 100 pd. gr. geschonken had aan Adriaen de Pape, ontvanger van de oorlogsvloot, om bovenstaande vier karweischepen uit te rusten, schonk het Vrije een gelijke bijdrage (25).

Ook in 1543 dacht men tijdig aan de haringvangst. Het Vrije vergaderde op 22 mei "metten stierlieden van Heyst ende van Walravezyde, omme te vindene een middele ter preservatie vander grooter visscherie" (26). Op 25 augustus hespraken de schepenen het plan van de kommissie ter bescherming van de grote visvaart. De Vier Leden hadden besloten vijf konvooischepen uit te rusten, nl. drie te Nieuwpoort en twee te Duinkerke, omdat de Keizer een steun van 9.000 karolusguldens toekende. Daarnaast legden de Leden een belasting op de haring­vangst; "up elck last pack harinck II s. V d. gr. ende van versschen harinck III s. IIII d. gr.". Het Vrije bedong echter de voorwaarde dat het Vrije, Brugge, Damme, Sluis, Heist en Raverside in geen enkele andere belasting moesten bijdragen, indien de voorziene geldmiddelen niet volstonden, maar dat Nieuwpoort en Duinkerke het tekort zouden bijleggen (27).

Jan Breydel, "capiteyn vanden scepen van oorloghe", inspekteerde in oktober de twee oorlogsschepen van Duinkerke, die in de strijd averij opgelopen hadden. Daarna stuurde hij naar Brugge een rapport "nopende der fortune ende bedriven van twee huerlieder scepen, te wetene de Marie ende den Rynsboodt". Brugge en het Vrije beslisten toen gezamenlijk "dat men de ghezellen, diere up gheweest hebben, cesseren zoude, ghemerct dat tsayson verre ghepasseert es". Op 18 oktober kwam de pensionaris van Duinkerke aan het Brugse Vrije voorstellen "te leenene twee scepen inde stede vanden ghenen diere bedorven waeren (behoudens dat men de zelve prysen zoude)". De schepenen verklaarden zich akkoord (28).

Het was allemaal verloren moeite, aangezien de Keizer een paar dagen la­ter beval "te cesseren de vijf scepen... ende dat men desen winter houden zal, ter preservatie vander cleene visscherye, twee scipkins". Hij bestemde 4.000 gulden voor de komende winterperiode. Het Vrije zag zich dan ook verplicht kapitein Breydel af te danken. De twee scheepjes zouden zich wel zonder opperbevelhebber redden. Toch vonden de Duikkerkenaren dat ze moeilijk hun vissers zonder konvooischip tegen Franse kapers konden verdedigen. Ze vroegen op 7 december hulp van het Vrije en "een scip, ghenaempt thazewint, ter preservatie vander visscherye" uit te reden. Ze wensten ook "dat men hemlieden laten zoude de conduite vanden twee cleene scipkins" (29).

Op 23 april 1544, bij de aanvang van het nieuwe visseizoen, werd jonkheer Anthonis de Lu aangesteld tot kapitein van de Vlaamse oorlogsvloot. Op 5 mei vroeg de Keizer dat het Vrije en Brugge een paar oorlogsschepen zouden uitrusten en bevoorraden tegen 12 mei. Het Vrije antwoordde dat de te Sluis liggende konvooischepen niet geschikt waren om ze "corts uute te moghen zendene, ghelyc de Marie, die zeere ghedesempareert es". Men zal de Hazewind te Duinkerke en een schip te Oostende nemen. Brugge wenste die twee schepen naar Sluis te doen overkomen om ze daar klaar te maken. Maar het Vrije wilde tijd winnen en bekwam van Zijne Majesteit, dat hij Oostende en Duinkerke opdracht gaf dadelijk met de karwei te beginnen (30).

De Vrede van Crépy beëindigde op 18 juli 1544 de oorlog tussen Karel V en Frans I (31). Ondertussen waren de koninkrijken Engeland en Schotland met elkaar in strijd geraakt. Ook de Schotten pasten de taktiek van de zeeroverij toe. De gouverneur verkondigde op 16 mei "doorloghe ieghens de Schotten".

Daarop leende het Vrije "vande artillerye vanden Lande drye of vier sticken tot behouwe vanden scepen van orloghe". De kapiteinen v.d. twee konvooische­pen heetten Vichte en Provyn (32).

Aangezien de vrede tussen Spanje en Franrijk gesloten was, en de oorlog tussen Engeland en Schotland ongevaarlijk scheen, besloot de Keizer in januari 1545 "datmen de scepen van Oorloghe vercoopen zoude" (33). Middelerwijl trachtten de Bruggelingen door middel van de diplomatie neutraal te blijven en hun zeehandel te redden. Ze stuurden op 9 juni Louis de Wymes naar Engeland "omme te vercryghene vanden conync van Inghelandt, by middele van recomandacie van­den ambassadeur vanden K.M. opene lettren van saulfconduicte voor zekere poorters van Brugghe, omme naer Inghelandt te moghen passerene ende reysen naer Scotlandt" (34)*

In de zomer van 1546 dreigden opnieuw Schotse kapers voor de kust. De zeesteden trachtten samen te werken om de visvangst te beschermen. Op 7 juli bespraken de Vier Leden van Vlaanderen "tconcept vander visscherie, over ghegheven “by die van Hollandt" (35). De graaf van Reulx, gouverneur van Vlaanderen, reed op 12 September "te Breskinssant omme te adviseerne bollewercken" tegen een mogelijke "invasie vanden galleyen, die aldoe daer ontrent ghesyn had­den" (36). Daarna verwittigde hij het Vrije dat de Schotten het inzicht hadden "eeneghe entreprinse te doen... upde zeecosten". Het schepenkollege zond dadelijk bericht naar Heist, Kadzand, Breskens en Raverside "dat zy waeke houden zouden naer costume" (37)*

In 1547 dachten de betrokkene instanties al vroeg aan het komende haringseizoen. Het Vrije trachtte in juni van de Landvoogdes "saulfconduicten generael" voor de vissers te krijgen. Het Hof antwoordde op 9 juli, maar achtte "saulfconduicten noch practiqueele abstinentie van oorloghe, ghemerct dat de Scotten, ofte pyraten wesende ter zee, daerup nyet hachten en zouden". De Landvoogdes stelde voor "uut te reedene ter oorloghe de Xe buysse varende ten harynghe". De kustgemeenten deden een tegenvoorstel, nl. de haringvangers te beschermen met "V of VI convoyscepen, vander grootte von vier of vyf hondert vaten". De Vlaamse vissers zouden een "dobbel sheeren ghelt voor dese harynghteelt zonder meer" bijdragen. De Hollandse afgezanten steunden dit voorstel(38).

Toen legde de Heer van Eke een plan voor om de visserij van Vlaanderen, Zeeland en Holland samen te beschermen. Voor de drie maanden van het haringseizoen vroeg hij oorlogsschepen van ongeveer 250 vaten. Dit zou 100,000 karolusguldens kosten. Hij stelde voor elk van de drie provincies hun aandeel vast, nl. voor Holland 1.500 vaten, 45.000 gulden en 900 man; voor Vlaanderen 1.000 vaten, 32.000 gulden en 600 man; voor Zeeland 750 vaten, 19.000 gulden en 500 man. Het geld zou komen van een belasting van 5 sell. gr. "up elc last caecharinc". De Keizer zou later een regeling opstellen "voor de ghene, die scepen uutreeden zouden theurlieder pericle, inhoudende wat deel vande prinse (39) zij zouden moghen prouffiteren" (40).

Het Vrije besprak op 23 juli het bovenstaande plan, dat de Regentes erdoor wilde krijgen. De schepenen opperden groot bezwaar tegen het feit dat Vlaanderen 5 sch. gr. per last haring moest betalen boven "de II s. VI d. gr., die zy betaelen van sheeren ghelt, daeraf die van Hollant ende Zeelant niet en gheven, ende noch van elc last veerscharynck III s. IIII d. gr." Het Vrije zou zelf vijf oorlogsschepen uitrusten, en vroeg daartoe een bijdrage van 10.000 gulden vanwege de Regentes. Deze ging niet in op dit voorstel (41).

Nieuwpoort, Duinkerke en Oostende, die het haringseizoen dichterbij zagen komen, verklaarden zich op 9 September bereid om vier konvooischepen uit te reden. Ze stelden voor "te stellene up elck last caecharynck de somme van VIII s. gr. , ende up elck last versschen harynck V s. grooten". Ze vroegen Heist en Raverside, die toch ook van de bescherming van de konvooischepen zouden genieten, de gevraagde belasting te betalen, en manschappen te leveren. De laatstgenoemde twee vissersgemeenten gingen akkoord (42).

Terwijl de kustplaatsen discussieerden over de uitrusting van een afweervloot, maakten de Schotse piraten verder de Noordzee onveilig. Karel V vreesde dat ze zelfs zouden trachten hun slag te slaan op de Vlaamse kust. Reeds op 20 maart 1547 beval hij de kustwacht. Vooral de Zwindelta met zijn handelsverkeer werd in het oog gehouden. Het Vrije vergoedde "thouden vander wake lancx der zeecosten". Cornelis Constantie, hoofdman van Heist, liet twee man wacht houden van 15 juli tot 26 augustus (43). Bastiaen Christiaens, hoofdman van Kadzand, plaatste van 17 juli tot 25 September wachtposten "up den thorre aldaer... up den noortdyck... up de westersche nolle van t Oudelant ende up de tusschersche nolle van Thienhondert Ghemeten" (44).

In het voorjaar van 1548 dreigde opnieuw gevaar vanuit zee. Op 27 maart stuurde de stad Oostende haar greffier om de Bruggelingen "te adverterene van diversche galeyen, toeghereedt by den Franchoisen, omme stappans in zee te varene ten hende dat de schippers hemlieden zouden moghen wachten van grieve ofte schade". De gouverneur gaf het Vrije opdracht de kust te bewaken. Daarop reisden schepenen op 17 mei naar de meest bedreigde plaatsen, nl. "Breskinssandt, Wulpen, Gadzant ende te Heyst" (45).

Het Vrije betaalde 6 sch. par. per dag en 12 sch. par. per nacht, en ook het "stro aldaer verbesicht omme tvier te makene", almede het andere seingerief. De wakers van Kadzand kochten een mast, "dienende omme de wake, staende up de westersche nolle vanden poldere van 10e ghemeten... een quaet seyl hanghende anden zelven mast". Vier man stonden "upden thorre van Clemskercke ter zeewaert inne"; andere in "diversche plaetsen up de zeecant" in Woutermans Ambacht en in Camerlincx Ambacht; ze gebruikten "twee masten metten zeylen"(46)

Op 9 juni bespraken de schepenen van het Vrije het volgende haringseizoen. De zeesteden hadden reeds naar de Heistse vissers geschreven, en hun gevraagd bij te dragen tot de uitrusting van de konvooischepen. De Heistenaars antwoordden, "naer dat zy met huerlieder weerden ghesproken hadden", dat ze in het vorige seizoen hun bijdrage geleverd hadden, maar "so en hadden de zelve niet bescermt noch gheconduiseert gheweest vande selve scepen, nemaer by die van Zeelant". Ze wilden niet meer betalen, "nemaer zouden vaeren met die van Zeelant, oft up huerlieder adventuere". De Sluizenaars antwoordden in dezelfde zin (47)*

Inmiddels hield men verder kustwake op Wulpen. Dit eiland was gedurende de 14e en de 15e eeuw reeds zover door de zee afgebroken, dat in het midden van de 16e eeuw slechts de oostpunt overbleef. Dit stukje eiland lag toen tegenover Groede, en was door de Vloer, een kleine zeearm, van het vasteland gescheiden. Er werd van 18 mei tot 2 September 1548 wacht gehouden "binnen den eylande van Wulpen" (48).

Op 16 sept, stelden de zeesteden een belasting van 8 sch. gr. per last haring voor. Damme, Sluis en Biervliet zouden niet betalen, omdat ze in het vorige seizoen geen bescherming van de konvooischepen gekregen hadden. Evenals Heist vonden ze dat de steden van de westkust de dekens al te veel naar hun kant trokken. De belasting werd toch ingevoerd; de haringvaart stond immers voor de deur. Het Vrije behandelde op 22 September de klacht van de Heistenaren, die zich het meest benadeeld achtten, "midts dat zylieden upde neghene scepen ofte buusen, uutghevaeren desen teelt, hebben up elck XIIII mannen ende drie ofte vier kuets" (49). Het schepencollege besloot toen Heist bij te staan (50).

Blijkbaar bracht de bescherming van de haringvaarders in het najaar van 1549 geen moeilijkheden mede. Toch volstonden op de duur de weinige konvooi­schepen niet om tegen de aanhoudende piraterij op de Noordzee op te treden. Op 6 december stonden de Staten van Vlaanderen aan de Keizer toe, dat hij een invoertaks op de wijn legde. Met het ingezamelde geld zou hij oorlogsschepen te­gen de zeerovers uitrusten (51). De Keizer wilde niet alleen de oorlogsvloot van de Nederlanden uitbreiden, hij eiste daarbij nog dat alle "scepen, buusen ende boodts ter zee" bewapend werden (52).

De ordonnantie van de Keizer bevatte echter een bepaling, die tegen de privilegies van het Brugse Vrije indruiste, nl. "dat men tselve (plakkaat) zoude onderhouden up confiscatie van lyve ende goede, contrarie den privilegie van de Lande" (53)* Trouwens het "mandement up toeredynghe vanden scepen ter zee varende" zou de kleine visvangers erg benadelen. Daarom drongen Brugge en het Vrije op 20 februari 1550 bij het Hof aan, opdat uitzondering zou gemaakt worden voor "de visch boten, die te cleene zyn omme eeneghe munitie van oorloghe te voerene, ende oock zeere beletten zoude de visscherie, midts dat de scepen rum ende ydele zyn moeten, ende zyn oock boven opene, daer hem gheen poer en zoude connen bewaren, ende maer een myle ofte twee in zee en voeren"

Wat in de bovenstaande discussie opvalt, is dat het Brugse Vrije en ook ander kasselrijen, in zaken die het landsbelang aangingen, steeds om hetzelfde bekommerd waren, nl. het bewaren van hun eeuwenoude voorrechten. De gewestelijke gebruiken van het feodale stelsel vormden steeds hinderpalen op de weg naar de vooruitgang. Eerst moesten de plaatselijke en private privilegies opgeruimd worden, voordat men de ganse bevolking kon brengen tot inspanningen, die een gemeenschappelijk doel nastreefden.

Waarschijnlijk beseften de schepenen van het Vrije toch de noodzaak van de boven bedoelde ordonnantie, want ze bespraken op 9 maart met de stad Brugge hoeveel artillerie men zou leveren voor "de scepen van oorloghe toeghereet by der K.M. ter defentie vanden Lande" (55)*

De toenemende "pillaigen vande Scotten ende zeerovers" verplichtten Nieuwpoort, Oostende en Duinkerke op 12 juli 1550 bij de Keizer om meer konvooischepen te vragen. Toen stelde de admiraal van de Nederlanden voor, een belasting van 5 sch. gr. per last te haffen. Met dit geld wilde men oorlogsschepen uitrusten, die "commen zouden onder de admiraliteit, die van allen ouden tyde zelve scepen van oorloghe uutghereet hebben ter conservatie vande visschers uutreysende ter harynck teelt". Langs het Vrije om verzocht Oosten­de de Heistse vissers om hun medewerking (56).

Nota's

  1. Vrije nr 265, Rek 1525-26, f° 36 v°
  2. 0 P B (Ordonnances des Pays-Bas) 2e reeks, deel II, p 497,
  3. Vrije nr 269, Rek I529-3O, f° 25 v°
  4. idem nr 270, Rek I53O-3I, f° 32 r°
  5. 0 P B, deel III, p 401
  6. Vrije nr 274s Rek 1534“55s P° 41 v°
  7. 0 P B, deel III, p 442 en 520 ’
  8. 0. idem, idem, p 529
  9. Reg. Vrije nr 275s Rek 1535~36, f° 38 v°
  10. St Br Rek. 1535-36, f° 67 r°
  11. Geschied. Vlaand. deel IV, p 98
  12. Reg. Vrije nr 276, Rek. 1536-37, f° 43 r°
  13. idem; idem, f° 40 r°
  14. idem, idem, f° 40 r°
  15. idem, idem, f° 128 v°
  16. 0 P B, deel Iv , p 87
  17. idem, idem, p 106-107
  18. St Br Rek. 1539-40, f° 63 v°
  19. idem I54O-4I, f° 58 v°
  20. idem, idem, f° 80 v°
  21. Reg. Vrije nr 281, Rek 1541-42, f° 60 r°
  22. idem, nr 23 Resoluties 1504-1543, 1° 356 r°
  23. idem nr 281, Rek 1541-42, f*? 53 v0
  24. Verwijs en Verdam, VI p 49I: plucht, plicht, betekent verantwoordelijkheid, gevaar risico.
  25. Reg. Vrije nr 23, Rezoluties 1504-1543, 1° 357 v°
  26. idem nr 282, Rek 1542-43, f° 56 r°
  27. idem nr 23, Rezoluties 1504-1543,1° 390 v°
  28. idem nr 24, Rezoluties 1543-1555, 1° 9 v° en H r°
  29. idem, idem, f° 11 v°, 13 v° en 18 v°
  30. idem, idem, f° 32 v°
  31. Geschied. Vlaand. deel IV, p 100
  32. 0Reg. Vrije nr 24, Rezoluties 1543-1555, 1° 37 r°, 37 v° en 40 r°
  33. idem, idem, f° 59 r°
  34. St Br Rek. 1544-45, f° 72 r°
  35. idem 1545-46, f°74 r°
  36. Reg. Vrije nr 286, Rek 1546-47, 1° 51 r°
  37. idem nr 24, Rezoluties 1543-1555, f° 106 v°
  38. idem, idem, f° 125 v° en 128 v° "Des heeren ghelt" was een belasting van 2 sell. 6 d. gr. , die de Graaf van Vlaanderen hief "up elc last harincx commende binnen Vlaanderen" (S A G, Zwarte Boek, f° 10 v°)
  1. Prinse, van het Franse woord 'prise, betekent hier kapersbuit.
  2. Reg. Vrije nr 24, Rezoluties 1543-1555, 1° 128 v°
  3. idem, idem, f° 131 v°
  4. idem, idem, f° 141 v°
  5. idem nr 286, Rek I546-47, f° 1/18 v°
  6. idem nr 287, Rek 1547-48, f° 35 r°
  7. idem, idem, f° 46 r° en 58 v°
  8. idem, idem, f° I52 r°
  9. idem nr 24, Rezoluties 1543-1555, 1° 152 v°
  10. idem nr 288, Rek 1548-49, f° 176 v° en 179 r°
  11. Kuet: noemen de vissers nu een lavertje, d.i. een scheepsjongen, v*6r dat
  12. Reg. Vrije nr 24, Rezoluties 1543-1555, f° 155 v° (hij "maat" wordt.
  13. 0 P B deel V, p 581
  14. Reg. Vrije nr 289, Rek 1549_50, f° 165 r° Verwijs en Verdam, I p 1478: Buse is "een klein schip, vooral voor de haringvangst bestemd".
  1. Reg. Vrije nr 289, Rek 1549~50, f° 45 r°
  2. idem nr 24, Rezoluties 1543-1555, 1° 181 r°
  3. idem nr 289, Rek 1549-50, f° 45
  4. idem nr 24, Rezoluties 1513-1555, 1° 194 r°

De verdediging van de kust Van Noord-Vlaanderen vanaf 1300 (deel 5)

Maurits Coornaert

Rond de poldertorens
1970
04
138-148
Ludo Sterkens
2023-06-19 14:44:32