Zeeuws-Vlaanderen: Vlamingen in Zeeland of Zeeuwen in Vlaanderen?
Zeeuws-Vlaanderen – dus ook West-Zeeuws-Vlaanderen - ging vanaf 1814 weer deel uitmaken van Nederland. Een vergroot Nederland want bij het Congres van Wenen, waar de Europese staten bijeen kwamen voor een nieuwe vredesregeling werd bepaald dat de Nederlanden voortaan weer in één staat verbonden zouden zijn. Het werd een koninkrijk met aan het hoofd koning Willem I. Aanvankelijk werd het gebied toegevoegd aan de provincie Brabant, maar op 20 juli bepaalde de koning dat het onderdeel moest worden van Zeeland. Pas vanaf dan kan men met recht spreken van Zeeuws-Vlaanderen. De staatsgrens van voor 1795 werd voortaan een provinciegrens (met West- en Oost-Vlaanderen). En de Schelde bleef (zoals in de Franse tijd) open voor schepen.


Handhaving Franse bestuurs-, rechts- en onderwijsstelsel
De nieuwe koning pakte de zaken voortvarend aan. Dat was nodig, gezien de verarming die de Franse bezetting teweeg had gebracht. Althans verarming voor de noordelijke Nederlanden. Het belangrijkste van de Franse hervormingen handhaafde hij. Het gemeentelijke stelsel met een dagelijks bestuur van college van burgemeester en wethouders, almede raadsleden bleef gehandhaafd. Ook de kantons bleven bestaan, met in elk een gerecht. De kantons van Sluis, Oostburg en IJzendijke vielen juridisch voortaan onder het arrondissement van onder Middelburg. In 1838 werd het kantongerecht van IJzendijke opgeheven.

In het onderwijs werden de eerste rijkskweekscholen gesticht en het aantal schoolvakken per wet geregeld. De overheid behield zijn leidinggevende rol in onderwijszaken.


Betere bereikbaarheid
De koning voerde een actieve economische politiek. Het noorden was traditioneel sterk in landbouw en handel en had koloniën, in het zuiden liep men voorop bij de moderne industrialisatie. Vooral de steenkoolindustrie in Wallonië groeide sterk. Beide landsdelen en ook de Kanaalzone moesten elkaar economisch aanvullen en als het ware dor een betere mobiliteit aan elkaar gehecht worden. Willem zette daarom de politiek van Napoleon voort door de infrastructuur te verbeteren.

Een van de belangrijkste initiatieven in Zeeuws-Vlaanderen was de aanleg van het kanaal Gent-Terneuzen tussen 1825 en 1827. Beide plaatsen profiteerden hiervan. Terwijl andere plaatsen in Zeeuws-Vlaanderen en Zeeland maar matig groeiden of zelfs achteruitgingen, steeg het inwonersaantal van Terneuzen voortdurend. In 1795 telde het nog geen 1000 inwoners, in 1840 was het met ruim 2800 ingezetenen de grootste plaats van Zeeuws-Vlaanderen en de vijfde van Zeeland.

Om de mobiliteit te vergroten werden wegen aangelegd en verbeterd. Bruggen over waterwegen was relatief nieuw, over het Nederlandse deel van het Kanaal Gent-Terneuzen alleen al drie. Ook het openbaar vervoer onderging veranderingen. De veerdiensten namen in aantal toe. In West-Zeeuws-Vlaanderen waren bijvoorbeeld overzetveren over het Zwin en de Braakman. Op het kanaal Gent-Terneuzen werden vijf overzetveren verpacht. Andere veren verzorgden diensten met Walcheren en Zuid-Beveland bij Breksens en Hoofdplaat.

In 1824 was er een geregelde wagendienst van Sluis-Breskens (twee keer per dag) na aankomst van de trekschuit uit Brugge. De wagendiensten zijn in de loop van de eeuw steeds verder uitgebreid zowel in trajecten als ritten per dag. Ook de tijdsaccuratesse, de snelheid het comfort verbeterden geleidelijk.


Revolutie
In de zomer van 1830 kwamen de zuidelijke Nederlanden in opstand. Daaraan was een lange periode van wantrouwen en onvrede aan voorafgegaan. Katholieken waren misnoegd over de taal en onderwijspolitiek van de koning, de liberalen over diens ondemocratische regeerstijl en perswetten. Er tekende zich een industriële crisis af. Honger en werkeloosheid leidden tot meer spanningen. Aangezien de koning bij Koninklijke Besluiten regeerde bleek het niet mogelijk de grieven langs parlementaire weg op te lossen. In 1827-1828 zochten katholieken, liberalen (waaronder industriëlen) en jonge democraten daarom toenadering. De roep in de pers om onafhankelijkheid of aansluiting bij Frankrijk werd luider. Een opstand in mei 1830 in Parijs werkte door in Brussel. In augustus en september barstte de bom en werd na rellen en straatgevechten en het verjagen van het Nederlands garnizoen in Brussel een Voorlopig Bewind gevormd. Toen overeenstemming met de koning en de Nederlanders niet mogelijk bleek, riep dit de onafhankelijkheid uit. Er werd een Nationaal Congres gekozen en een nieuwe grondwet aangenomen (de meest liberale van Europa). Het nieuwe land werd een parlementaire democratie met een nieuwe koning en een nieuwe landsnaam: België. En dat alles binnen minder dan een jaar.


Oorlog met de Belgen
Deze ontwikkelingen vormden het begin van de Belgische staat. Bij gebrek aan een formeel Belgisch leger werden vrijkorpsen opgericht die onder leiding stonden van jonge democraten. Twee van hen, Ernst Gregoire en de vicomte de Pontecoulant, richtten hun aandacht op Zeeuws-Vlaanderen. Zij hoopten dit door overreding, dreiging of geweld aan het Belgische grondgebied toe te kunnen voegen. Geen van de methoden had succes. Gregoire bezette in de derde week van oktober 1830 weliswaar tijdelijk IJzendijke en Oostburg, maar moest zich al snel weer terugtrekken. Daarna richtte hij zich op de Midden- de Oost-Zeeuws-Vlaamse gemeenten. Sommige gemeenten voelden desgevraagd wel voor aansluiting bij Oost-Vlaanderen. Het waren vooral gemeenten met een katholieke meerderheid. Andere, overwegend protestants wezen afscheiding van Nederland af.

Een week later, eind oktober, bezetten de legers van de genoemde bevelhebbers Aardenburg en Sluis. Daarna trokken ze op naar Oostburg, maar werden daar door Nederlandse soldaten en gewapende burgers onder leiding van kapitein Ledel en burgemeester Callenfels verslagen. De Belgen trokken zich daarna terug over de grens.


Gevechten in oost en west
De vijandelijkheden waren echter nog niet over. In januari 1831 werden de Belgen verslagen bij de Kapitale Dam (tussen IJzendijke en Biervliet).

In de eerste en tweede week van augustus probeerde Willem met een grootschalige inval in Brabant een gewelddadige oplossing te forceren. Tezelfdertijd vonden, deels als afleidingsmanoeuvre en gevechtsspreiding, vijandelijkheden plaats aan de West-Zeeuws-Vlaamse grens. De Nederlanders handhaafden zich op het Zwin bij het Hazegras, maar werden verdreven bij Stroobrugge (tussen Maldegem en Eede). De strijd in 1831 had geleid tot nieuwe doden en gewonden, maar voor geen van de partijen tot nieuwe vorderingen.


Grensbepaling en grenspalen
Er werd lang onderhandeld tot een definitieve scheidingsovereenkomst werd bereikt. Dat er onderhandeld werd was het gevolg van diplomatieke en militaire interventie van Engeland en Frankrijk. Dat het zo lang duurde lag aan Willem I, die zich niet bij de nieuwe toestand wilde neerleggen. Pas vlak voor het einde van zijn regering in 1839 accepteerde hij het Eindverdrag met België. Een belangrijk onderdeel van het verdrag was de vastlegging van de grens. Dit werd geregeld door het Tractaat van Maastricht in augustus 1843. Hierin werd het exacte verloop van de grens bepaald, die daarna gemarkeerd werd met gietijzeren of arduinen grenspalen. Elk draagt een nummer: in Zeeuws-Vlaanderen van nummer 273 (in het oosten) tot nummer 369 (in het Zwin, overigens pas geplaatst in 1869).


Opnieuw vestingbouw
De gevechten hadden meer gevolgen. Zeeuws-Vlaanderen werd opnieuw militair kwetsbaar gebied. Daarom werden op verscheidene plaatsen opnieuw verdedigingwerken aangelegd of vernieuwd. De belangrijkste hadden tot doel de waterwegen te controleren. In Terneuzen werd tussen 1833 en 1839 een nieuwe vesting gebouwd. In combinatie met het eveneens nieuw gebouwde fort Ellewoutsdijk beheerste dit zowel het nieuwe kanaal naar Gent als de Schelde. De forten bij Breskens werden opnieuw gedeeltelijk hersteld en bezet. Het front werd er uitgebreid met een nieuw Havenfort. Een bijzonderheid waren plannen om in de monding van de Schelde tussen Vlissingen en Breskens een fort aan te leggen. Tot uitvoering kwam het niet.


Beter bereikbaarheid, grotere mobiliteit
In de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw verkreeg West-Zeeuws-Vlaanderen door de aanleg van enkele polders (bijvoorbeeld Sluise Havenpolder en Zwinpolder) en het ‘opruimen’ van waterwegen en geulen nagenoeg haar definitieve, dat wil zeggen huidige vorm. Hoewel veel kleinere veerdiensten verdwenen, werden de mobiliteit en bereikbaarheid juist verbeterd door bestrating van de wegen en een steeds verfijnder netwerk van wagendiensten, lokaalspoorwegen en trambanen. Zij werden geëxploiteerd door wagen- en stoomtrammaatschappijen. In de loop van de twintigste eeuw kregen zij steeds meer concurrentie van andere vormen van openbaar vervoer en economisch transport, vooral autobusmaatschappijen. Het steeds goedkoper worden van individuele vervoersmiddelen voor korte en lange afstanden zorgde eveneens voor het afnemen van de afhankelijkheid van openbaar vervoer, vooral fietsen (vanaf de jaren 1860) en auto’s (vooral vanaf de jaren 1900).

 

Boerderijen: van Breydel, Houttuyn en Maneschijn
Het West-Zeeuws-Vlaamse landschap is een boerenlandschap. De polders en dijken, de meest karakteristieke elementen van het West-Zeeuws-Vlaamse land, zijn alle aangelegd ten behoeve van agrarische gebruik. Hetzelfde geldt natuurlijk voor de boerenwoningen, –schuren, -tuinen, hondenhokken, bakketen, wagenhuizen enzomeer. Veel van deze architectuur is in de loop van de tijd verloren gegaan, door overstromingen, oorlogsgeweld, afbraak en modernisering. Iets van dit, soms eeuwenoude, agrarisch erfgoed is niettemin bewaard gebleven. Een paar voorbeelden staan in Retranchement, Sint-Anna ter Muiden en IJzendijke.

Bedstedenwand
De Breydelhoeve aan de Molenstraat te Retranchement werd gebouwd in 1867 voor de Brugse grootgrondbezitter Charles Breydel. De grote vrijstaande stal heeft koeien- en paardenruimten die (bij uitzondering) dwars geplaatst zijn. Verder is er een gierkelder, een gemetselde zolder en ventilatiekokers in de paardenstal. De stal werd in stijl herbouwd voor toeristisch gebruik tot een complex van vier appartementen en een groepsaccommodatie.

De Maneschijnhoeve aan de Graaf-Jansdijk bij Sint-Anna ter Muiden bestaat uit een woonhuis en een grote schuur. Het oudste deel van het huis dateert van de tweede helft van de zeventiende eeuw. Achter de deur is een brede gang die oorspronkelijk vermoedelijk gediend heeft als zomervertrek en karnruimte. Het linker huisdeel werd aangebouwd in de achttiende eeuw. Uit die tijd is ook een opmerkelijke beschilderde bedstedenwand.

De boerderij De Houttuyn, Oranjedijk te IJzendijke is een gaaf bewaard gebleven traditioneel boerencomplex, compleet met drinkput en bomen die het geheel omringen. De oude boerderij werd in 1708 door Franse troepen verbrand en daarna weer herbouwd: de schuur en het woonhuis dateren van respectievelijk 1710 en 1716, het bakhuis van 1755. Alleen de varkensstal is van later datum, de negentiende eeuw.

 

Landbouw
In de periode tot de Eerste Wereldoorlog bleef Zeeuws-Vlaanderen een landbouwstreek. In tegenstelling tot veel andere streken was de landbouw lange tijd vooral traditioneel, kleinschalig, weinig gespecialiseerd en weinig productief. Het groeicijfer was dan ook in vergelijking met veel andere gebieden in Nederland benedengemiddeld. Bovengemiddeld was daarentegen het gebruik van kracht van trekpaarden en menskracht van landarbeiders. De laatsten vormden dan ook een belangrijk percentage van de beroepsbevolking.


Landbouwcrisis
Vanaf het einde van de jaren zeventig van de negentiende eeuw werden in Europa op grote schaal goedkope landbouwproducten uit Noord-Amerika ingevoerd. Het resultaat was een landbouwcrisis met grote gevolgen. De prijzen van de eigen producten daalden en de inkomens van de grondeigenaren liepen terug. Met nieuwe landbouwmethoden, gebruik van kunstmest, geleidelijke specialisaties (bijvoorbeeld meekrap en suikerbieten) en het gebruik van machines probeerde men de productie te verhogen en de loonkosten te drukken. Belangrijk waren deskundigheidsbevorderingscursussen en landbouwonderwijs. Uit deze periode dateert de eerste Nederlandse landbouwcoöperatie (naar Vlaams voorbeeld) opgericht in Aardenburg.

De maatregelen hadden succes, zij het pas na verloop van tijd. Zij hadden intussen geleid tot massaontslag en verarming van veel landarbeiders.

 

De Cadzandse streektaal
Op taalgebied is Zeeuws-Vlaanderen te verdelen in verschillende regio’s en enclaves/zones. Deze regionale dialecten worden regiolecten genoemd. In het westen (Het Land van Cadzand) spreekt men West-Zeeuws-Vlaams of Cezands. Het regiolecten wordt gerekend tot het Zeeuws, dat op zijn beurt, samen met het West-Vlaams en Frans-Vlaams, een aparte groep van zuidwest-Nederlandse streektalen vormt. In West-Zeeuws-Vlaanderen gaat het regiolect vrijwel naadloos over in het West-Vlaams. Het Cadzands (zeker het midden en het westen) zou daarom in plaats van tot het Zeeuwse evengoed tot het West-Vlaamse dialect gerekend kunnen worden. Tot de kenmerken behoren enkele klankwisselingen, zoals van g in h en andersom (hoeiendag in plaats van goedendag), van ij in ie (diek in plaats van dijk) en van ui in uu (huus in plaats van huis). Ook in de vervoeging komen verschillen met het ABN en andere Zeeuwse dialecten voor. Verder typeren het gebruik van bepaalde woorden en uitdrukkingen het Cezands tot een aparte regiotaal (tussen beide regiolecten is het verschil tamelijk gering).

In het grensdorp Eede in het westen spreekt men een dialect dat niet gerekend wordt tot het Zeeuws (een zogeheten Friso-Frankische taalvariant), maar tot het Oost-Vlaams (een Frankische variant). Op bepaalde plaatsen in West-Zeeuws-Vlaanderen (bijvoorbeeld tussen Aardenburg en Eede) is de taalgrensmarge tussen het Zeeuws en het Oost-Vlaams soms slechts enkele kilometers breed.

Regiolectsprekers
Het aantal sprekers van het Cezands is nog steeds hoog, al is hun aantal, onder andere door ‘import-Nederlanders’, het onderwijs, de media en de status van het ‘Hollands’ afgenomen. West-Zeeuws-Vlaanderen telt een van de hoogste percentages regiolectsprekers van Zeeland (in het bijzonder de dorpen Hoofdplaats, Breksens en Schoondijke). Dat sluit aan bij de West-Vlaamse situatie waar de overgrote meerderheid de voorkeur geeft aan het eigen dialect. Wel schijnt die voorkeur af te nemen met de leeftijd. Jongeren schakelen eerder over naar of het ABN of een tussentaal met elementen uit zowel het dialect als de standaardtaal.

Er wordt maar weinig gepubliceerd in het Cezands. In 1978 verscheen van E.J. van den Broecke–de Man een boek over het dialect en in 2005 werd het Oost-Vlaamse en Zeeuws-Vlaamse etymologisch woordenboek van F. de Brabandere uitgegeven, waarin het Cezands uiteraard ook uitgebreid ter sprake komt. . In het blad Noë van de Stichting Zuudwest 7 en het tijdschrift Nehalennia van de Zeeuwsche Vereeniging voor Dialectonderzoek worden soms artikelen door Cezandenaars gepubliceerd. De markt voor het dialectboek blijkt klein, niet alleen door het afnemende aantal sprekers, maar ook door de onwennigheid van het eigen dialect als schrijf- en leestaal.